Het bosken en Het theatre
(1979)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Ga naar margenoot*Aen den H. Vander Noot, Heere van Carloo. &c. Ga naar voetnoot* | |
Ode.
| |
[pagina 98]
| |
2. Strophe.
O Brabant moeder schoone,
Gheluckich en vruchtbare
Van een gheleerde schare,
40[regelnummer]
Een vroem volck, neemt de croone,
Ga naar voetnoot37-40
Die Vander Noot v gheeft:
Dewelcke hy met den sweerde
Ghewonnen heeft in stryden,
Ga naar margenoot*Springhende
sonder myden,
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Cloeckmoedich vanden peerde,
(Dies menich Francois beeft)
Ga naar voetnoot46
Om Egmont synen Heere
Te helpen in syn eere,
Ga naar voetnoot48
Die nv deur hem noch leeft.
Ga naar voetnoot49
Antistrophe.
50[regelnummer]
Egmont was seer cloecmoedich,
Sterck en bequaem van iaren
Ga naar voetnoot51
In de Fransoyssche scharen,
(Die hy deurwonde bloedich)
Ghereden alsoo diep
55[regelnummer]
Dat hy hem vont besloten,
Ga naar voetnoot55
En omringhelt al omme
Ga naar voetnoot56
Van een seer groote somme
Ga naar voetnoot57
Fransoysen, onuerdroten.
Ga naar voetnoot58
Vander Noot (die hem riep,
Ga naar voetnoot59
Ronsard.
(uit: Ode IX van La Victoire de Guy de Chabot)
O France, mere fertile
D'vn peuple à la guerre vtile,
Terre pleine de grand heur,
Pren ceste douce couronne
Que Chabot pour son voeu donne
Au temple de ta grandeur:
Lequel ains que son espee
Au sang haineux fust trempee... etc.
(Strophe I, vs. 1-8)
(Laumonier, II, pag. 114)
| |
[pagina 99]
| |
60[regelnummer]
Goeden moet myn goet Heere,
Wy cryghen prys en eere)
Ga naar voetnoot61
Alleene met hem liep.
Ga naar voetnoot62
Epode.
Ghelyckmen siet twee Leeuwen
Dat als sy syn bespronghen,
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En seer ras ouerdronghen:
Ga naar voetnoot65
Met iuychen en met schreewen,
Van veel landt lieden grof,
Ga naar voetnoot67
Ga naar margenoot*Die heur
met scherpe pyken
Ga naar voetnoot68
Met bussen, boghen, stauen,
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Willen dooden en strauen,
Ga naar voetnoot70
Den boeren niet en wycken,
Maer heur weeren met lof,
Ga naar voetnoot72
3. Strophe.
Alsoo sachmen dees Heeren
Inde Fransoyse benden
75[regelnummer]
Menighen Fransoys schenden,
Ga naar voetnoot75
En verslaghen met eeren,
Ga naar voetnoot76
Cloeckmoedich onuersaecht.
Ten lesten viel ter eerden
Deur veel wonden en keruen
80[regelnummer]
Egmonts peert d'welck most steruen:
De ruyters hem aenueerden,
Ga naar voetnoot81
En hebben hem gheuraecht:
Wilt v gheuanghen gheuen,
Want v peert isser bleuen,
Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En ghy vint v gheplaecht.
Ga naar voetnoot85
Antistrophe.
Merct nv een stuck van trouwen,
Ga naar voetnoot86
Weerdich te syn ghepresen,
Een stuck datmen by desen
Ga naar voetnoot88
Soo lofweerdich mach houwen,
90[regelnummer]
Alsser oyt is gheschiet.
Als Vander Noot beuonde
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot91
Dat Egmont was te voete
Deur syns peerts doot onsoete,
Ga naar voetnoot93
Sprack hy met heussen monde:
Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Gheselle en vreest toch niet
En wilt hierom niet suchten,
Maer sprinct hier sonder duchten
Op myn peert, tis v siet.
Ga naar voetnoot98
Epode.
Hy spronck van synen peerde,
100[regelnummer]
Niet vreesende de crachte
Van het Fransoys gheslachte:
Ga naar voetnoot101
Egmont sadt op met veerde,
Ga naar voetnoot102
O ghetrou en stout werck!
En voorts heeft hy ghegrepen
Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dees peerts steert metten hander
In spyte der vyanden,
Dwelck hem heeft wt gheslepen,
Ga naar voetnoot107
Vechtendé euen sterck.
| |
[pagina 100]
| |
4. Strophe.
Hy heeft met wysen sinne
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Des peerts steert ras ghebonden
Om den slincken vol wonden,
Ga naar voetnoot111
En vocht tsynen ghewinne
Ga naar voetnoot112
Sterck met syn rechte hant.
Ghelyck twee stercke winden
115[regelnummer]
Ga naar margenoot*Door
eenen boomgaert groene
Met seer snellen fatsoene,
Ga naar voetnoot116
Vlieghende ende soo schynden
Ga naar voetnoot117
De vruchten abondant,
Ga naar voetnoot118
Soo sachmen dees twee loopen,
120[regelnummer]
En omworpen met hoopen
Ga naar voetnoot120
Tfrans volck aen elcken cant.
Antistrophe.
Te wyl dat dees twee vochten,
Quamen aen de Boergoensche,
Ga naar voetnoot123
En sloeghen de Gaschoensche
Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die sy soo tonder brochten,
Ghelyck de cat de muys:
Veel werdender gheuanghen,
Oock verdronckender veele,
De rest' vloet wt den spele
Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Benaut deur het verstranghen,
Ga naar voetnoot130
Seer beschadicht nae huys:
Ga naar voetnoot131
Soo sy oock hadden gheuaren
Ga naar voetnoot132
Ouer twee halué Iaren
Ga naar voetnoot133
Dit meyneedich ghespuys,
Epode.
135[regelnummer]
Als sy meynden t'ontsetten
Sinte Quintens beleghen
Ga naar voetnoot136
Daer sy ooc de neerlaeg' creghen,
En daer heur fraey Cadetten
Ga naar voetnoot138
Gheuanghen werden meest:
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En corts daer nae verloren
Ga naar voetnoot140
De stat die sy soo presen,
Ga naar voetnoot141
En Chattelet by desen
Han, en ander vercoren,
Ga naar voetnoot142-143
Ga naar voetnoot143
Voor heur een droeue feest.
5. Strophe.
145[regelnummer]
O Vander Noot, te rechte
Hebt ghy hier connen toonen
Voor soo veel vroem persoonen,
Ga naar voetnoot147
Dat hier niet van de slechte
En syt ghesproten ghy:
Ga naar voetnoot148-149
150[regelnummer]
Ghy hebt hier wel doen blycken
| |
[pagina 101]
| |
Dat ghy (vry van onuromen)
Ga naar voetnoot151
Den oorspronck hebt ghenomen
In de neerlantsche rycken,
Ga naar voetnoot153
Van een eel gheslacht vry.
Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Dwelck ouer duysent Iaren,
Ga naar voetnoot155
Hem in Brabant quam paren
Ga naar voetnoot156
Met een eel vrouwe bly.
Ga naar voetnoot155-157
Antistrophe.
Waer af dat syn ghesproten
Ga naar voetnoot158
Soo veel goy edel Heeren,
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Die vol vromen en eeren
Ga naar voetnoot160
De deucht vry onuerdroten
Ga naar voetnoot161
Altyt hebben ghesocht.
Ga naar margenoot*Onder
welck' syn gheuonden
Soo veel wyse gheleerdé,
165[regelnummer]
Vroomé, goedé, gheeerdé,
Ga naar voetnoot165
Die des lants t'allen stonden,
Voorspoet hebben ghewrocht:
Ga naar voetnoot166-167
Som synde Cancellieren,
Ga naar voetnoot168
Raetsheeren goedertieren,
Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Borghemeesters wel bedocht.
Ga naar voetnoot170
Epode.
Som ruyters, Capiteynen,
Ridders en offichieren,
Ga naar voetnoot172
Die in alder manieren
In de Brabantsche pleynen
Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Heerlyck hebben ghebout,
Ga naar voetnoot175
En hebben tallen stonden
Dorpen ende Casteelen,
En steden voor heur deelen,
Ga naar voetnoot178
Leenen en vaste gronden
180[regelnummer]
Ghehadt, en oock schoon gout.
6. Strophe.
My is hier wel ghegheuen
Stoffe schoon om te prysen,
Ga naar voetnoot182
Na de Thebaensche wysen,
Ga naar voetnoot183
Met myn veerskens verheuen,
185[regelnummer]
Dit goet edel gheslacht,
Maer om dat ick ghesproten
Ben van dit self gheslachte
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot187
Wil ick met alder machte
My myden vande Nooten
190[regelnummer]
Te prysen nae myn macht,
Ga naar voetnoot189-190
Ga naar voetnoot190
Want het en sou niet veughen
Ga naar voetnoot191
Dat ick na myn ghenughen
Ga naar voetnoot192
Hier toonen sou myn cracht.
| |
[pagina 102]
| |
Op tgheclanck der trompetten,
De schoon daet wtuercoren
Van myn Heer van Carloo.
Op dat den tyt der Iaren
200[regelnummer]
Niet en soude verteeren
Den lof niet om vercleeren
Ga naar voetnoot201
Die weert sonder beswaren
Ga naar voetnoot202
Is datmen hem sing' soé,
Ga naar voetnoot203
Om syn stout edel herte,
205[regelnummer]
Dwelck altyt vliet de smerte
Der schanden eens herts bloó.
Ga naar voetnoot205-206
Epode.
En op dat de Neerlanden
Oock moghen sien en weten
Dat ick Phoebus secreten
Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Myn vyanden ter schanden
In heur ierst heb gebrocht,
Ga naar voetnoot211
Singhendé op de wyse
Ga naar voetnoot212
Der Grieken en Romeynen,
Nae Horaciums meynen,
Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En na Pindarus ghyse,
Ga naar voetnoot215
Dit werck dus heb volbrocht.
Ga naar voetnoot216
Ronsard.
(uit: Ode IV A Madame Margverite)
Afin que la Nymphe voye
Que mon luth premierement
Aux François monstra la voye
De sonner si proprement:
Et comme imprimant ma trace
Au champ Attiq' & Romain,
Callimaq' Pindare, Horace
Ie déterray de ma main.
(Laatste Epode, vs. 89-96).
(Laumonier, II, pag. 101)
|
|