Het bosken en Het theatre

[p. 78]

^*Vanden peys tusschen Ph. Coninck van Spaengien, Hertoch van Brabant, &c. en Hend. Coninck van Vranckryck ghesloten int iaer 1558. ^*

Deur peys en vré ist nv goet in ons landen,
Twist, orlogh' mé moeten vlieden met schanden: ²
Ianus tempel is nv vast toe ghesloten, ³
Rhetorica sal nv vry onuerdroten ⁴
Met Musicam in reynder liefden branden, ⁵
Want Mars leyt nu vast ghebonden met banden,
De furien bijtende op heur tanden, ⁷
Moeten nv weer gaen duycken in heur coten. ⁸

Deur peys en vré.

Deur peys en vré ons van God toe ghesonden,
Heeft hy vermourt onse felle vyanden, ¹¹
En ons herten van allen druck ontbonden.

Deur peys en vré.

* D.4.v^o

* den peys: de vrede van Cateau-Cambresis; Ph.: Philips II; Hend.: Hendrik II

2 mé: mede, eveneens

3 Ianus: Romeinse godheid, van wiens tempel de poorten bij oorlog openstonden, maar in vredestijd gesloten bleven

4 Rhetorica: personificatie van de dichtkunst (der rederijkers); vry: heel

5 Musicam: (accusatiefvorm van) Musica

7 furien: Furiën of Erinyën, de Wraakgodinnen, hier beschouwd als de godinnen van het verderf

8 coten: helle-holen (de Furiën hebben haar woonplaats in de onderwereld)

11 vermourt: vermourwt, vermurwd.

Vande ioncheit. ^*

Op de wyse vande Galiarde Carocolle,
ende den weersanck telcken op de wyse
van de Galiarde, botert de coexkens wel.

* Galiarde: Gaillarde, een oude dans; weersanck: tegenzang; telcken: telkens; botert.... wel: eerste regel van het lied, dat bij deze gaillarde werd gezongen

Liedeken. ^*

Fraey edel gheesten, ¹
Minst met den meesten: ²
Wilt v spoyen (twort v profijt) ³
Compt toch ter feesten,
En schout quay beesten, ⁵
Besteedt toch wyselyck den tijt:
Wilt v wachten wie ghy oock syt
Voor die maken den ypocryt: ⁸
Ende roept aen de Musen t'alder tijt,
Om te vermeeren const endé iolijt. ¹⁰

O Muse comt nv voort,

(Soo suldy hebben danck)

Makende soet accoort ¹³

Der instrumenten clanck:

O Phebe claer wilt v oock spoeyen schier, ¹⁵

En brenghet oock meé de claer' vernufte hier ¹⁶

Wijse, voersinighe, discrete Pallas reyn, ¹⁷

By v Discipelen hier in dit pleyn: ¹⁸

In alle consten v nv roepende aen, seer saen ¹⁹

Om v te vieren ist ons ghedaen. ²⁰

Laet buyten blyuen
Twisten en kijuen,
Discoort, haet ende nydicheyt. ²³

* [D.5.r^o]

1 fraey: flink, fris, opgewekt

2 minst met den meesten: zonder één uitzondering

3 spoyen: spoeden, haasten

5 schout: schuwt

8 die maken den ypocryt: de huichelaars

10 iolijt: vreugde

13 soet accoort: tot zoet accoord

15 Phebe: Phebus Apollo, de god der dichtkunst en muziek; schier: snel

16 de claer' vernufte: het heldere verstand, nl. Pallas Athene (zie reg. 17), de godin der wijsheid

17 voersinighe: bedachtzame; discrete: met oordeel des onderscheids begaafde

18 v Discipelen: nl. de beoefenaars van muziek en dans; pleyn: open ruimte

19 saen: spoedig, snel

20 ist ons ghedaen: is het ons begonnen

23 discoort: tweedracht; nydicheyt: afgunst

[p. 79]

 

^*Het sou wt rijuen, ²⁴

25

Ende verdrijuen

 

Goy eerbare ghestadicheyt. ²⁶

 

Schout clappaerts, en heur dorperheyt ²⁷

 

Die toonen heur vileynicheyt, ²⁸

 

Tot goey ghenuchté weest toch wel bereyt,

30

Roependé aen, der Musen machticheyt;

 

O Muse compt nu voort,

 

(Soo suldy hebben danck)

 

 

 

V al ghemeyne ³³

 

Tsamen ick meyne,

35

Minnaers der liefden onderdaen, ³⁵

 

Van herten reyne,

 

Compt in de pleyne,

 

En wilter oock niet buyten gaen,

 

Maer wilt wel neerstich gade slaen ³⁹

40

De gheboden die syn ghedaen ⁴⁰

 

Van Cupido, wiltse toch toch verstaen ⁴¹

 

Soo salt v namaels noch te goey vergaen. ⁴²

 

O Muse compt nu voort,

 

(Soo suldy hebben danck)

 

 

45

Vuyl spreken schouwen

 

Wilt, eert de vrouwen,

 

Heur alle gheerne eer' bewijst:

 

Schenckt heur wt trouwen,

 

Huyuen en mouwen. ^{* 49}

50

Goy ghestadighe liefde pryst, ⁵⁰

 

Eerlyck v int habyt hout: ⁵¹

 

Maer altijts houerdye schout, ⁵²

 

Ialousie laet syn verdreuen // snel:

 

Soo moechdy hier met vreuchden leuen // wel. ⁵⁴

55

O Muse comt nv voort,

 

(Soo suldy hebben danck)

* [D.5.v^o

24 wt rijuen: wegharken, wegraspen.

26 goy: goede; eerbare ghestadicheyt: beschaafde harmonische sfeer

27 schout: schuwt; clappaerts: kwaadsprekers; heur dorperheyt: hun slechtheid

28 vileynicheyt: laaghartigheid, gemeenheid

33 v al ghemeyne: u allen met elkander

35 der liefden onderdaen: onderworpen aan de liefde

39 neerstich gade slaen: ernstig in acht nemen

40 ghedaen: gegeven

41 van: door

42 namaels: naderhand; te goey vergaen: ten goede komen

* [D.6.r^o]

49 huyuen en mouwen: kappen en (kunstig bewerkte) mouwstukken

50 ghestadighe: trouwe

51 eerlyck v int habyt hout: blijf betamelijk in uw uiterlijk voorkomen

52 schout: (vgl. reg. 27)

54 moechdy: kunt gij; wel: goed, prettig.

7. wie - T wy 19. roepende - T roedende

32. Soo - T Seo 41. toch toch: (Deze woordherhaling zal wel geen drukfout zijn, want zonder deze komt de versregel één syllable te kort) 45. schouwen - T schouwen,