Gellert und Holland
(1928)–W.J. Noordhoek– Auteursrecht onbekend
[pagina *1]
| |
IICoym's bewering, (Gellerts Lustspiele S. 45), dat Gellert's blijspelen omstreeks 1770 geen belangstelling meer wekten, is onvoldoende gemotiveerd. | |
IIIHet oordeel van Erich Schmidt over Gellert's Moralische Vorlesungen in de Allgemeine deutsche Biographie is oppervlakkig en daardoor onrechtvaardig. | |
IVGellert wordt het best gekenschetst met den naam ‘bemiddelaar’. | |
VHet waardeerend oordeel van F. Muncker over Lavaters Tagebuch in Johann Kaspar Lavater, Skizze seines Leben sund Wirkens, Stuttgart 1883, S. 26 is, eenzijdig. | |
VILavater staat dichter bij Herder dan bij Klopstock. | |
[pagina *2]
| |
VIIDe overeenstemming van Bilderdijk's woord: ‘het is de inwonende ziel, die het lichaam vormt’ (Briefwisseling Bilderdijk - H.W. en M.H. Tydeman I, blz. 167) met Schiller's vers: ‘Es ist der Geist, der sich den Körper baut’ (Wallensteins Tod 6, 203) springt te zeer in het oog, om toevallig te zijn. | |
VIIIBrinkmann's opvatting (Neophilologus 1923, S. 49 ff), dat ‘winileodos’ in de bekende plaats van Karel de Groote's capitularien ‘Freundschaftsepisteln in lateinischer Form’ zijn, is te verwerpen. | |
IXWanneer inderdaad, zooals Frantzen in Neophilologus 1919, S. 58 ff. bewijst, de vagantenpoëzie eerst in 't begin van de 13de eeuw door het Rijndal naar de Donaulanden gekomen is, kunnen de ‘trûtliet’, waarvan Heinrich von Melk spreekt (Von des tôdes gehugede 612), niet verklaard worden door invloed van de vagantenpoëzie. | |
XHet is Hebbel niet gelukt, de houding van Albrecht in het laatste bedrijf van Agnes Bernauer psychologisch aannemelijk te maken. | |
XIOm het literatuuronderwijs op onze middelbare scholen aan zijn doel te doen beantwoorden, is samenwerking tusschen de taalleeraren noodzakelijk. | |
XIIEen uitgebreid platenmateriaal op algemeen kunsthistorisch gebied is een uitstekend hulpmiddel bij het literatuuronderwijs. |
|