En vast besloten ging Jan naar zijn bed.
Niemand wist iets van zijn plannetje.
Den volgenden morgen, heel vroeg, ging hij naar den tuinman en na lang zoeken vond hij een potje dat het lekkerst rook en de meeste knoppen had. Vol verwachting van wat grootmoe er van zou zeggen, droeg hij heel voorzichtig zijn schat naar grootmoeders huis.
Op de teenen liep hij de trap naar de slaapkamer op, deed voorzichtig de deur open en zette zijn potje voor grootmoeder neer.
‘Dag grootmoe, ik ben blij dat u weer beter bent en dat krijgt u van mij omdat u zoo veel van reseda houdt,’ zei hij met een vuurroode kleur.
‘Ik dank je vriendelijk, jongen, het is prachtig hoor, en wat ruikt het heerlijk. Nu zal ik wel weer gauw heelemaal beter worden.’
Langer mocht Jan niet blijven. Moeder ging even met hem mee in de gang.
‘Dat vond ik nu echt aardig van je, dat je grootmoe zoo verraste met die prachtige reseda. Maar je zakmes?’