| |
III. De travestie der religie.
‘Het fascisme is een religieuze conceptie’ luidt een uitspraak van Mussolini en het nationaal-socialisme dient zich, zooals wij zagen, aan als de brenger van een nieuwe religie of is deze reeds.
In elke religie werkt als haar kern de mythe, het zinrijke verhaal, dat niet voor het verstand, maar voor het gevoel en verbeelding, als poëzie, niet als redelijke verklaring het antwoord geeft op de laatste vragen. Zij legt ook getuigenis af van 's menschen houding tegenover dat wat buiten hem is en boven hem uitgaat; zij is geen theorie over het religieuze leven, maar de bezielende visie, die tot daden van geloof aandrijft, samenbindt tot een eenheid van geloovigen en scheidt van de niet-geloovigen. In de mythe is de kracht van elke religie uitgedrukt, maar ook van elk groot verlangen, dat den mensch boven zijn grenzen en persoonlijke wenschen verheft en als religie werkt.
De mythe is dus een krachtbron en de intensiteit, waarmede zij personen en volken aangrijpt en tot daden aanzet, kan dan het kriterium zijn van haar beteekenis
| |
| |
en waarde. Maar bij aanvaarding van dit kriterium zouden wij een belangrijke factor verwaarloozen: de krachten van buiten, die zich van een mythe bedienen: de propaganda en geweldsideologie van naar louter macht strevende partijen. Loudspeakers, fameuze keelholten, geheime politie, concentratiekampen, vliegtuigeskaders en tanks zijn nog geen bewijs voor wat wij de innerlijke kracht van een mythe noemen. Wij hebben het recht, vooral in dezen tijd van nietsontziende bruutheid en oorverdoovend reclamegekrijsch, te onderscheiden tusschen valsche en ware mythen. De valsche mythen zijn willekeurige en gewelddadige overschrijdingen van de grenzen van geloofwaardigheid, van die grenzen, die onze cultuur na eeuwen van strijd en zoeken heeft kunnen vaststellen. De valsche mythe, ontstaan uit speculatie op primitief, op bij-geloof, drukt aspiraties uit, die verre beneden de edelste mogelijkheden van deze cultuur blijven. De ware mythe is een waarachtige, zinrijke verbeelding van diepste ervaringen en visies, van hoogste verwachtingen.
Een voorbeeld van een werkelijke tegenover een valsche mythe heeft Dr C.A. Mennicke in een recente studie over Rilke gegeven, wanneer hij Rilke's leven een werkelijk geleefde mythe noemt. Rilke, schrijft hij, was een groot visionair, die er in slaagde 's menschen plaats in het universum onafhankelijk van elke traditie te doorleven en te genieten, volkomen vrij, zonder eenige verzekering of vertroosting, zóózeer, dat hij een nieuwe uitdrukking en beteekenis aan 's menschen plaats in de wereld kon geven. In de mythe, die Rilke werkelijk heeft geleefd, kwam in alle eindige beperktheid, de grootheid en heerlijkheid van het eeuwige tot verschijning. En deze mythe, aldus Mennicke, werd werkelijk geleefd, voordat er een mythe werd gepropageerd, die als marktwaar werd
| |
| |
aangeprezen, die niets anders was dan een lappendeken, samengeflansd uit wat was afgevallen van de randen van een pasklaar geknipte geschiedenis, die, juist anders dan bij Rilke, menschelijke zwakheid en ontoereikendheid tot kracht vervalschte.
Het gaat hier niet om de juistheid van Mennicke's visie op Rilke, maar hier is het ware van de mythe gezien tegenover die, welke in een dik boek ‘pasklaar’ is gemaakt voor doeleinden, voor welke de mythe als een drogbeeld, als travestie misbruikt wordt. Deze valsche mythe moet het gemis aan homogeniteit van de ‘beweging’ bedekken, die allerlei uiteenloopende belangen en verlangens vertegenwoordigt. Zij is voortgekomen uit lijden, ontbering en vernedering, welker oorzaak uit onbegrip en berekening volkomen door ressentiment bepaald werd, zonder eenig historisch verantwoordelijkheidsgevoel of schuldbesef. Het is zuiver een constructie van het redeneerend verstand, als het lijden gedacht wordt als de hefboom, waarmede een massa, door zelf haar lot in handen nemen, de wereld zal veranderen. Beneden een zekere graad van lijden redeneert een individu nauwelijks meer, een massa, in welke een mythische waan goede kansen maakt, nog minder; zij eischt geen geneesmiddelen, die in logisch verband staan met haar kwalen. Lijden en verdrukking zetten zich om in verlossingsbehoeften en de verlossing kan alleen gebracht worden door een verlosser, die, met charisma geladen, de verpersoonlijking is van het wenschbeeld van de naar verlossing roependen. Zij gelooven in den verlosser, willen zich voor hem offeren. Het fascisme, en het nationaal-socialisme in nog sterker mate, hebben het eenvoudigste, primaire godsdienstige sentiment doen herleven en een ware cultus ingevoerd. In de eerste plaats die van den door de voorzienigheid gegeven redder, den
| |
| |
Duce of den Führer, die een halfgod wordt, onfeilbaar: ‘Mussolini heeft altijd gelijk’, is een fascistisch leerstuk. Kindertjes zeggen vóór eten een gebed aan den Fuhrer op en danken hem daarna: ‘Mijn Fuhrer, mijn geloof, mijn licht.’ ‘Wij gelooven op aarde alleen aan Hitler’, zegt Dr. Ley (N.R.C. 11 Febr.).
Als Godsrijk fungeert het vaderland, het oude Imperium Romanum van Mussolini, ‘het Derde Rijk’ van Hitler, waar niet de liefde, maar het geweld regeert. Dit machtige vaderland is de afgod van den modernen tijd geworden ‘de pseudonyme van de massa zelf, en waarin de menigte haar eigen macht van menigte aanbidt’. De Angriff zet boven een artikel (6 Juni 1935): ‘Dienst aan Duitschland is Godsdienst’.
Tot den nieuwen eeredienst behoort ook de cultus der dooden en de vereering der martelaren. De ballila zegt in haar credo: ‘Ik geloof in de gemeenschap der martelaren van het facsisme’ en het ritueel van de groote dagen in Neurenberg begint met een formeelen doodencultus, gewijd aan de voor het Derde Rijk gevallenen.
Als tegenstuk heeft zich in Duitschland dan nog een duivelsleer ontwikkeld, waarin de Jood-Bolsjewiek de rol van duivel speelt, die aan alle boosheid schuldig is en het uitverkoren ras belaagt.
Zoo bouwt zich een religieuze praxis op, die in Italië tot doel heeft den geestdrift voor het fascisme wijding te geven. Dit verwijdert zich uiterlijk, hoe paganistisch het inderdaad ook is, niet te ver van de kerk, van welke het veeleer een sanctie tracht te krijgen voor zijn daden van geweld. Het Italiaansche fascisme, hoezeer het een ‘religieuze conceptie’ is, tast de Katholieke gevoelens niet direct aan. Het steunt waarschijnlijk wel op een reeds lang bestaand anticlericalisme, maar waagt zich niet op
| |
| |
het gebied der theologie. De mythe van het oude Romeinsche rijk levert den gemiddelden Katholieken Italiaan geen innerlijke moeilijkheden op. Het nationaal-socialisme daarentegen is meer dan een ‘religieuze conceptie’, die een patriottisch sentiment wijding geeft; het heeft een wereldbeschouwing, die zich ontwikkelt tot een onverdraagzame, aan alle religieuze machten en strekkingen buiten haar vijandige macht, die den geest van het geheele volk wil beheerschen.
Als wij trachten het begrip der religie te bepalen, zooals dit zich in zijn zuiversten en hoogsten vorm heeft doen kennen, dan vinden wij in elke religie een polariteit tusschen den mensch en het goddelijke. Een pseudo-religie kenmerkt zich door de ontmenschelijking van den mensch als religieuze persoonlijkheid en door de beperking van het goddelijke, dat bij definitie universeel moet zijn. Het nationaal-socialisme kent slechts een door ras en bloed gedetermineerd wezen, dat geen geestelijke vrijheid bezit en aan het welk een nieuwe heilsleer met geweld geoctrooieerd mag worden. En deze heilsleer, die den mensch tot den fetischdienst van den staat, het volk, het ras wil opleiden, kent alleen den God, die zich openbaart in den beperkten kring van één volk. Zoo ontstaat midden in Europa een nieuwe afgoderij, die de geschiedenis alleen terugvindt in de voor-christelijke aera en waarmee de ethnologie der primitieve volken ons heeft bekend gemaakt. Het verschil is, dat de primitieve godsdiensten passen in het kader van hun beschavingen, en dat het neoprimitivisme een regressie-verschijnsel is. Zelfs is de regressie naar het verleden, naar het ‘oerwoud’, nog misleidend, omdat de nationaalsocialistische wereldbeschouwing eer een product is van de straat dan van woud en akker, een afvalproduct.
| |
| |
Deze nieuwe leer wordt gedragen door een diepe verachting voor den mensch; de enkeling krijgt eerst als atoom van de gedirigeerde massa deel aan de religieuze extase, die een kundige regie weet op te zweepen. Wat prof. Kraemer over het stervend animistisch heidendom zegt, geldt ook hier: ‘het verengt de wereld en het leven binnen de grenzen van eigen horizon en vertegenwoordigt daarom een stilstaand, zich zelf steeds repeteerend, geestelijk leven.’
Waarlijk religieus leven doorloopt een innerlijk proces, in den mensch en in de historie en doet zich voor als een strijd van geloof en twijfel, waarbij soms uit religie, naar het woord van Multatuli, geloovigen ongeloovig worden. Het louteringsproces van elken godsdienst doet dezen de slakken van vorige stadia meedragen, zonder dat hij ophoudt religie te zijn, tenzij de kern verstikt onder het doode gewicht. Deze kern is het hoofdgebod en is van universeele strekking. Het nationaal socialisme noemt zich echter ‘een religie der tastbare werkelijkheid’, d.w.z. van de begrensdheid. Gevaarlijk is deze pseudo-religie, die haar fanatisme ontlaadt op beperkte, maar vergoddelijkte objecten; zij kent niet den kern der religie, de liefde ‘die zichzelve niet zoekt’, maar wekt haat, wraak en vernietigingsdriften op. Gevaarlijk is zij voor de menschelijke cultuur, gevaarlijker nog voor het geïnfecteerde volk zelf, dat geestelijk afsterft en, onkundig van zijn mogelijkheden in het samenspel der volken, zich uit den kring der menschheid afscheidt. |
|