den schipper, en beval hem den man te doen zwygen; doch
deze gaf hem een onheusch bescheid. De lasteraar wierd stouter, en de
admiraal, gesard door de vermetelheid, en uit den aart een
vyand van baldadigheid, greep den hooner aan, en wierp hem
uit het vaartuig. Deze daad wierd hem door de regeering niet kwalyk genomen, en de schipper wierd gestraft met schorssing zyner bediening voor den tyd van zes weken. Ware het kwaad dat onze koffyhuispolitieken, onze schippers en voerlieden nu en dan een' De Ruiter aantroffen?
Die dit geval in het oog houd, zal de drift des admiraals,
in het derde bedryf van dit tooneelstuk, ontstoken om een voorval
dat hem eene baldadigheid scheen te zyn, billyken; en
zyne redekaveling over de menschelyke broosheid in het vierde bedryf, natuurlyk, dat is, overéénkomstig zyne
geäartheid vinden. Zolang hy zyn' gevangen voor een' baldadig man hield, moest hem de hitte vervoeren tot scherpheid, te meer daar hy een driftig man en een doodvyand van twisten was; maar toen hy den grond der misdaad des gevangen in een klaar licht zag, en vernam dat de bron van 't stuk niet onëdel, en de wraak byna afgedwongen was, moest de zagtäartigheid, de Godvrucht en menschenkennis spreken, en hem nopen tot ontferming.
Wanneer men alle de deelen van dit stuk met elkander vergelykt, en den aanleg gade slaat, zal men