Politieke delinquenten - Flip zag thans de geschiedenis herhaald! - kwamen in kampen bij de mijnen en werden in afzonderlijke afdelingen te werk gesteld. Moeilijke tijden dwingen tot buitengewone maatregelen.
De meesten hadden voor hun internering nog nooit een mijn gezien.
‘Zeg, oude baas’, vroeg een jonge kapper-delinquent, die overigens behoorlijk werkte, ‘hoe lang doet u al ondergrondse dienst?’
‘Bijna vijf en veertig jaar’.
‘Maar wat hebt u dan eigenlijk uitgehaald?’
Glimlachend en nadenkend ging Flip verder.
Neen, dwangarbeid is voor hem het werk in de mijnen nooit geweest. Hij had steeds gaarne gewerkt met de vrolijke kompels en onder leiding van vriendschappelijke en rechtvaardige superieuren. Maar, wanneer hij onder norse en koud berekende superieuren moest werken.... dan leek het werk wel op dwangarbeid.
Op een warme zomerdag zat Flip tegen de middag in de portiersloge van de Nieuwe Mijn te wachten op een auto, die hem naar de Oude Mijn zou brengen. Enkele mensen kwamen al op voor de middagdienst. ‘Hé, wie kwam daar zijn contrôlepenning halen?’.... Peter Iwanowicz! Flip zag de blijde aandoening van de nu drie en vijftigjarige Rus, die hem beide handen tegelijk toestak.
‘Pan, pan, oude pan, hoe gelukkig ben ik u behouden weer te zien na alles wat in de laatste jaren is gebeurd. En ik moet u nu wat vragen. Op één Juli aanstaande ben ik vijf en twintig jaar op de Nieuwe Mijn. Komt u mijn jubileum meevieren in de kring van mijn familie?’
Gaarne gaf Flip aan deze hartelijke uitnodiging gehoor.
Het meisje van Maastricht was nu een echte Maastrichtse huisvrouw en de dochters van twee en twintig en achttien, twee echte, vlotte Maastrichtse meisjes. De oudste zat naast haar verloofde, en de jongste verzekerde in zuiver Maastrichts dialect, dat alleen een Nederlander haar hart zou kunnen bekoren. De vijftienjarige zoon ging op de Mulo en maakte goede vorderingen.