Hij deed dit op zijn manier: kort en op gebiedende toon. De pupillen zaten als standbeelden en luisterden met gevouwen handen. Wee degene, die gemakkelijker houding durfde aannemen!
De nieuwelingen schenen zich niet op hun gemak te gevoelen. Ze keken enigszins schuw naar hun nieuwe meester. Heel anders dan hun oude vriend in het Nederlands dorpje stond deze hier voor hen met z'n gepunte lange knevel, z'n sikje en met z'n rossig haar. Deze meester, dat hadden ze al aangevoeld, ging niet vriendschappelijk om met zijn leerlingen.
Er kwam een eind aan de vertelling. De onderwijzer ging naar de kast en kwam terug met een stapel schriften. Er ontstond geschuifel in de klas: er scheen iets bijzonders op komst te zijn. Dreigend keek de opvoeder de kinderen aan: het werd opeens doodstil.
‘Ik heb jullie opstellen nagekeken’, klonk het nors. ‘Het is niet veel! Frits, hoe komt die vlek in je schrift?’
Frits gaf geen antwoord; hij wist immers te goed, dat geen reden zou helpen.
‘Kom voor de klas staan’, gebood de onderwijzer nog norser.
Frits gehoorzaamde. Z'n vrienden keken hem begrijpend aan.
‘Liesbet....!’ Zij had te groot geschreven. Alfreds opstel was te kort, het werk van Mimi was te slordig, Klaus' opstel was klinkklare onzin: ook zij moesten voor de klas komen.
Gelukkig, het bleef deze morgen bij deze vier, want Herr Lehrer begaf zich weer naar de kast om terug te komen met een stevige rietstok.
De Hollandse kinderen hadden geen flauw idee van wat er nu zou gebeuren. De anderen wel: voor hen was het een dagelijks schouwspel. School en slaag waren één. Dat was zo gewoon, daar werd in het dagelijks leven niet eens over gepraat.
‘Bukken’, klonk het bevel.
‘Dieper’!
Angstig keek Frits om.