Ernst en boert(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] De leeuw van Vlaenderen. 1302 Daer lag hij aen den band gesmeten, Maer brouwde in stilte 't grootsch ontwerp, En vijlde aen 't ijzer van zijn keten De botgekorte klauwen scherp. Ontviel het vlammend zwaerd den braven, Was eer- en wraekzucht diep begraven Gelijk de vuerkloot in het sneeuw; Hij lag den rooden muil te likken; De vrijheid glinsterde uit zijn blikken: Hij waekte, Vlaendrens grijze leeuw. [pagina 80] [p. 80] Maer eensklaps, in een woedend rukken, Heeft hij zijn kluisters opgeligt, En smeet de losgesprongen stukken Den vreemden dwingland in 't gezigt; Hij schoot verwilderd op zijn benden, Sloeg hem de klauwen in de lenden, En dondrend klonk zijn woeste schreeuw Den huerling in de tuitende ooren; En wie dien bangen kreet mogt hooren Erkende Vlaendrens grijzen leeuw. Reeds was der vreemden zaek verloren; Nog zweepte hij den staert in 't rond. Het rookend slagveld droeg de sporen Der overwinning op zijn grond. Toen vlocht hij lauwren om zijn slapen; Toen sprak hij, rustend op zijn wapen, Voor 't nageslacht van later eeuw: Wie 't afgemarteld hoofd moog bukken, En 't spoor van dwingelanden drukken, Gedenke aen Vlaendrens grijzen leeuw! 1839. Vorige Volgende