Ernst en boert
(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
Vergeefs in 't ruim der woestenijen
Ontplooit de windkolom heur vuerge schakelrijen,
En stuwt de zandwolk dwarlend voort,
Die bergen hoopt en groeven boort:
Vergeefs dat, brekend door de wolken,
De sneeuwklomp van de hoogten stuift,
En dondrend langs de helling schuift,
En neêrstort in onpeilbre kolken:
Vergeefs! ik vrees hunne onmagt niet:
De Alziende waekt op mij; zijn zorge,
Zijn liefde is mij ten borge
Dat mij geen leed geschied'.
'k Blijf onder zijne vleuglen schuilen,
En wat orkanen om mij huilen,
Wat zandwolk, waterhoos of sneeuwkloot om mij neigt,
Zijn liefde weert den val die mij den schedel dreigt.
Hoe groot is dan, o Heer, uw liefde!
Ja, gij zijt liefde, en enkel liefde!
| |
[pagina 55]
| |
En 't zij 'k der bergen top bestijg',
En op hun spitsen eenzaem dwale,
Of in den holsten afgrond dale
En spoorloos rondgezweept in moedlooze onmagt zijg':
In afgrond en op bergenspits
Is uwe liefde, o Heer, mijn gids.
Geen vader mint den eerstgeboren',
Geen moeder 't zuigend kind,
Als Gij uwe uitverkoren',
Als gij ons mint.
Maer wie zal uwe liefde malen?
Maer wie omvat haer' gloed,
Zoo ééne heurer stralen
Den Cherub reeds ontvlamt, teert en herleven doet?
Hoe groot is dan, o Heer, uw liefde!
Ja, gij zijt liefde, en enkel liefde!
1837. |
|