Ernst en boert(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] De vrome sterveling. Ja, zalig is op aerd de stervling die zijn leven In vroomheid leidt; wiens hart steeds gloeit en leeft in God! Wat storm ook huil', geen dreigende onmagt doet hem beven; Hem is 't geweten kalm: tevreden in zijn lot Bouwt zijn vertrouwen hoog; de Hoop is hem gegeven, De goddelijke hoop rust in zijn stil gemoed, En laet hem naer het doel van eedle wenschen streven. De rozenkleurge strael der morgenzon begroet [pagina 48] [p. 48] Zijn zuivre ziel; van uit het nietig stof der aerde Streeft 't rustig hart tot aen het flikkrend starrenheer. Gods vrede lacht hem toe; hij voelt zijn eigen waerde En acht zich burger van het groot heelal, ja meer. In zijn verbeeldingskracht blijft hij ten hemel staren, 't Verblijf hem toegedacht - maer wijlt toch gaerne op aerd. Reeds hoort hij 't psalmend choor der zaelge geestenscharen, En houdt zijn edel lied aen hunnen zang gepaerd. De sluijer der natuer wordt voor zijn oog geheven, Heur misklank lost zich op in zoete harmonij; En wordt hij door de vaert des tijdstrooms voortgedreven, Hem dreigt geen leed - Gods albehoeden staet hem hij. Welzalig dan op aerd de stervling die zijn leven Door 't aerdsche tranendal in stille vroomheid leidt; Hij zal in 's warelds nacht voor ramp nog stormen beven En 't heil hem toegezegd wacht hem in de eeuwigheid. Uit 't hoogduitsch. 1834. Vorige Volgende