Dichtluimen(1842)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Esopus en de wandelaer. (Naer 't Hoogduitsch.) Esopus ging eens naer Atheen; Een vreemdling ook trok derwaerts heen En sprak: ‘vriend, kunt gij mij niet zeggen, Wat afstand ik nog af moet leggen?’ - ‘Ga!’ zeide Esoop. - ‘Ja, dat is wis; 'k Moet gaen, wil 'k in mijn doeleind slagen; Maer zeg, hoe lang nog?’ - ‘Ga!’ - ‘Hm! lompert daer hij is! De vent is dol, ik wil hem langer niet meer vragen’ [pagina 102] [p. 102] Bromt hij en gaet. - ‘Hei! wacht eens wat! Gij hebt een uertje gaens van hier tot aen de stad!’ ‘Ei wel! hoe weet ge nu 't eind wegs dat 'k af moet leggen?’ Hervat de vreemdeling en blijft getroffen staen. ‘En hoe (hernam Esoop) eer ik u had zien gaen, Kon ik u juist den afstand zeggen?’ Vorige Volgende