Teregtwyzing.
Aenteekeningen en ik zyn geslagen vyanden. Het gedurig aenhalen van en verzenden naer teksten, ontleend aen oudere schryvers welke weinigen meer lezen en enkelen verstaen, is, behalve dat het my overbodig voorkomt, meestal eene loutere pronkery van belezenheid en veelwetery, waerachter niet zelden het juist tegenovergestelde schuilt.
Ging ik ook aen dit euvel mank, dan had ik myn dichtstuk met een aenzienlyk getal aenteekeningen kunnen doorspekken. Ik heb my echter de moeite gespaerd van een twintigtal bladzyden daermede aen te vullen, en myne vrienden het genoegen ontzegt van ze niet te lezen; zulks wel om de hoogst eenvoudige rede, dat, wie by voorbeeld 't Beschreven tal niet begreep, het Patres Conscripti even min zou verstaen, en dat hy, wien het eerste duidelyk genoeg voorkwam, de tweede verklaring niet noodig had. Voor eerstgenoemden is en blyft myn gedicht een verhael aen de Vaderlandsche Geschiedenis ontleend; laetstgemelden zullen wel zien, zonder dat ik het aentoon, waer en in hoe verre ik van de historische waerheid ben afgeweken en my, ten behoeve der dichterlyke voordragt, het quidlibet audendi van den latynschen Parnaswetgever veroorloofd heb. Ik zou denken hen grof te beledigen, en de grondige kennissen van kundige mannen te kort te doen, met hunne Edelen die afwykingen onder de oogen te brengen.
DE SCHRYVER.