Jan Pieters
Jezus de Goddelyke kindervriend
Als Jezus Christus onze Heer,
Op 't wereldrond verkeerde,
En 't menschdom, door zyn godlyk woord
En stichtend voorbeeld leerde.
Toen kwam een vrome moederschaar,
Den liefderyken menschenvriend
Met heilgen drift omringen.
Zy droegen 't kroost met moederzorg
Of leidden 't by de handen,
En smeekten 's Heilands zegen af,
Voor haar geliefde panden.
De Goddelyke kindervriend
Door de onschuld ingenomen,
Sprak: 'weert de kindertjes niet af,
‘Maar laat ze tot my komen.’
Hy nam ze minzaam by de hand
En klemde ze in zyne armen,
En legde elk kind de handen op
Zoo, brave kindren! deelt gy nog
In 's Heeren milden zegen,
Als de onschuld in uw' harten woont,
Deze berijmde parafrase van Mt. 19, 13-15, Mc. 10, 13-16 en Lc. 18, 15-17, illustreert de grondgedachte van Pieters' bundel Gedichten over den goddelyken kindervriend Jezus, ten gebruike der jeugd ingerigt, Antwerpen 1861, waaraan zij ook ontleend is (p. 24). De titel van het gedicht verwijst, evenals die van het gedicht ‘De goddelyke kindervriend’ (p. 22), naar de titel van de bundel.