De akkoorden van het gemoed
(1986)–Peter J.A. Nissen– Auteursrechtelijk beschermdXII. Drie jeugdige passanten: Louis Simons, Jozef de Ras en Henri BorelWe zijn nu aan het eind van de negentiende eeuw gekomen, maar we geven onze speurtocht toch nog niet op. Want voordat we deze inleiding besluiten gaan we eerst nog even buiten de stad op bezoek bij drie schrijvers die hun jeugd of althans een gedeelte ervan in Roermond hebben doorgebracht. De eerste is Dr. Louis Simons, geboren in Roermond op 12 februari 1857 in het ouderlijk huis aan de Swalmerstraat, waar zijn vader een bierbrouwerij had.Ga naar eind155. Louis verloor op jonge leeftijd zijn ouders. Zijn vader overleed toen hij twee jaar oud was en zijn moeder werd krankzinnig; vanaf 1867 werd zij in het krankzinnigengesticht ‘Reinier van Arckel’ te 's-Hertogenbosch verzorgd, waar zij in 1906 overleed. Louis studeerde aan het Bisschoppelijk College te Roermond en vervolgens enkele jaren te Rolduc. In 1876 begon hij een studie in de klassieke talen te Leuven. Daar kwam hij onder invloed van de Maastrichte- | |
[pagina 52]
| |
naar professor Pieter Willems, die hem een grote liefde voor de dialectstudie bijbracht. In Leuven ook raakte hij verzeild in het Letterkundig Gezelschap ‘Met Tijd en Vlijt’, waarvoor eerder zijn oud-leraar Michael Smiets zijn beroemde rede over Bilderdijk had afgestoken. Simons raakte bevriend met de bekende Vlaamse dichters Albrecht Rodenbach en Pol de Mont. In de Lettervruchten van het gezelschap publiceerde Simons in 1878 een gedicht over Napoleon, dat het uitgangspunt zou worden voor een in 1885 verschenen bundel, de Napoleon-cyclus, waarmee hij in Vlaanderen nogal wat bekendheid verwierf. De Napoleon-cyclus kreeg lovende recensies en leverde Simons een plaatsje op in verschillende overzichten van de Vlaamse literatuur.Ga naar eind156. Na korte verblijven in Ath en in Virton werd Simons in 1884 benoemd tot leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum te Leuven. Daar leerde hij zijn vrouw kennen, de Brusselse Caroline Marie Leopoldine De Ridder. En daar, in Leuven, schreef hij ook zijn studie over het Roermondse dialect, die in 1889 verscheen.Ga naar eind157. Simons wilde in die studie aantonen dat het Roermonds dialect afgeleid is van het Oud-Frankisch en niet van het Oud-Saksisch. Het boekje is de eerste studie over het Roermonds dialect, maar bovendien ook een van de eerste dialectstudies in geheel Limburg en in de Nederlanden. In 1892 werd Simons toegelaten als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, een geleerd genootschap, waarbinnen hij later verschillende bestuursfuncties heeft vervuld en waarbinnen ook de meeste van zijn publicaties ontstonden. Die publicaties handelen over verschillende literair-historische en taalkundige onderwerpen, bij voorbeeld over het Oud-Gotisch, over oude teksten als de Beowulf en de Waltharius, over Vondel, over destijds moderne schrijvers als Hildebrand en Frederik van Eeden enz. enz. Toen Simons, die sedert 1895 leraar was aan het Koninklijk Atheneum van Brussel, op 10 december 1937 te Elsene bij Brussel overleed, kwam er een einde aan een rijkgevuld geleerdenleven, waarvan men in Roermond te weinig weet had en heeft. In een stad die mindere goden, enkel omdat zij ooit een leerstoel bekleed hebben, reeds met een straatnaam heeft vereerd (men denke aan de Prof. Dupontstraat en de Prof. Schreinemakersstraat), mag een Dr. Louis Simonsstraat niet ontbreken. Boze tongen beweren dat deze er nooit gekomen is om dezelfde reden als waarom Emile Seipgens eerst enkele jaren geleden met een naar hem vernoemde straat gehuldigd werd, namelijk omdat beide letterkundigen er liberale opvattingen op na hielden. Een tweede in Roermond geboren letterkundige die zich buiten de stad ontplooide, zij het op een heel wat lager niveau dan Simons, is Joseph de Ras. Joseph Marie Pierre Antoine de Ras werd op 9 februari 1868 in Roermond geboren als zoon van een Haagse vader, die griffier was bij de arrondissementsrechtbank, en een Maastrichtse moeder.Ga naar eind158. Zijn dichtader dankt hij wellicht aan laatstgenoemde, die een dochter was van de bekende Maastrichtse dichter Auguste Clavareau.Ga naar eind159. Louis zou slechts zeven jaar in Roermond doorbrengen; hij bezocht er gedurende een jaar het pensionaat Saint-Louis. In 1875 verhuisde het gezin De Ras naar Maastricht, waar Joseph het Atheneum doorliep. Ook moet hij nog enige tijd het klein-seminarie te Sint-Truiden gevolgd hebben. Zulks | |
[pagina 53]
| |
blijkt uit een op onbekende datum te Maastricht gedrukte bundel Vergeet-mij-nietjes, opgedragen aan mijn vrienden uit het kleinseminarie van Sint-Truiden.Ga naar eind160. Met de wisseling van onderwijsinstelling hangt waarschijnlijk wel het feit samen dat Joseph geen gemakkelijke jongen geweest moet zijn. In een brief aan zijn moeder, die hij vooraf liet gaan aan de in 1886 te Maastricht gedrukte bundel De harp zijner jeugd, opgedragen aan zijne ouders, zegt hij dat hij zijn ouders weinig troost heeft geboden, ‘daar ik mij zeer dikwijls door de lichtzinnigheid der jaren heb laten overmeesteren.’Ga naar eind161. Na zijn middelbare schooltijd ging Joseph de Ras in Leuven studeren, waar hij in contact kwam met de hoogleraar Paul Alberdingk Thijm, broer van de bekende Thijm, die in 1887 van deze de redactie van de Dietsche Warande had overgenomen. Thijm schreef een kort voorwoord bij de volgende bundel van De Ras, die in 1892 te Gent en Maastricht als Eerste klanken verscheen.Ga naar eind162. Eveneens te Gent (en te Amsterdam) verscheen een aan Nicolaas Beets opgedragen bundel Nieuwe bloempjesGa naar eind163., en in 1893 liet De Ras Eenige aesthetische beschouwingen over kunst, kunstzin en ideaal verschijnen. Alle aardse schoonheid was voor hem een uitstraling van de enig ware Schoonheid, d.w.z. God. Beoefening van de schoonheid middels kunst en letterkunde was een van de meest verheven wegen om eer te brengen aan God. Zonder zijn studie in Leuven voltooid te hebben en slechts in het bezit van een certificaat van met vrucht gevolgde lessen solliciteerde De Ras in 1893 op 25-jarige leeftijd naar de vacante functie van archivaris-bibliothecaris der stad Maastricht. Hij werd ook inderdaad benoemd, maar bleef slechts vier jaar in functie. Op 31 december 1897 diende hij zijn ontslag in ten einde de functie te aanvaarden van hoofdbibliothecaris der Leuvense universiteit. Wel heeft De Ras na 1893 nog verschillende studies over het verleden van Maastricht gepubliceerd, maar aan de letterkunde heeft hij zich nadien niet meer actief gewijd. De dichtkunst bleef bij hem beperkt tot een jeugdvermaak.Ga naar eind164. De auteur met wie wij ons overzicht besluiten, vertegenwoordigt niet alleen chronologisch, maar ook literair het einde van de eeuw. De stijl waarin hij schreef en de sfeer waarin hij leefde pleegt men immers wel aan te duiden als ‘fin de siècle’. De bedoelde auteur is Henri Jean François Borel.Ga naar eind165. Henri Borel werd op 23 november 1869 te Dordrecht geboren als zoon van de uit Maastricht afkomstige en nog aan de bekende generaal Dibbets geparenteerde George Frederik Willem Borel en de Nijmeegse Susanna Elisabeth Marcella. Vader Borel was majoor der artillerie en in die hoedanigheid werd hij in 1884 vanuit Den Haag naar Roermond gezonden. Het gezin Borel, bestaande uit één dochter, te Maastricht geboren, en twee zoons, reisde mee, en werd op 2 juni 1884 in Roermond ingeschreven. Zij gingen een herenhuis aan de Boulevard (de huidige Willem II Singel) bewonen, dat eerder ook al door hoge militairen van het garnizoen bewoond was geweest.Ga naar eind166. Het vertrek uit Den Haag zal Henri weinig bevallen zijn. Hij moest nu immers afscheid nemen van zijn grote liefde: Sophie van Rhede van der Kloot. Het Borelarchief, ondergebracht in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag, bewaart een cahier uit 1884, dat is bedoeld als | |
[pagina 54]
| |
Almanak en agenda.Ga naar eind167. Het bevat lijstjes van de verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis en van christelijke feestdagen en ‘Fragmenten, die byzonder mijn aandacht trokken, uit verschillende boeken’. Maar bovenal bevat het de naam van Henri's hartedroom. Bij de kalenderdagen noteert hij vrijwel uitsluitend wanneer hij Fietje wel en wanneer hij haar niet gezien heeft, en aan het eind van elke maand maakt hij dan de balans op: zoveel dagen wel met Fie gelopen, zoveel dagen niet. En in de ‘Lijst der aardige meisjes waarmede ik pret maak of gemaakt heb’ (p. 17) staat Fietje van Rhede uiteraard aan het hoofd der maar liefst vijftien jongejuffers, met de toevoegingen: ‘(voornamelijk) (de aardigste) (de liefste) (de mooiste)’. En achterin het cahier (p. 35) geeft Henri nog eens de volgende toelichting: ‘Fietje van Rhede van der Kloot is een meisje, zoo schoon, lief, aardig, elegant, gracieus, goedig, en zacht, als ik er nimmer eene ontmoet heb. Zij heeft een mooi karakter, en maakt zich bij iedereen die zij ziet bemind. In één woord: Het is een meisje, zoals er maar een paar op de wereld bestaan, of misschien zoals er geen een meer op de wereld bestaat.’ Men kan zich licht voorstellen dat het afscheid nemen van Fietje het vertrek naar Roermond voor de jonge Henri eerder tot een ramp dan tot een zegen maakte. De veertienjarige Henri ging in Roermond de Rijks H.B.S. volgen. Het Bisschoppelijk College kwam niet in aanmerking omdat het gezin Borel tot de Église Walonne behoorde. Een gebeurtenis die de gevoelige Borel ongetwijfeld verdriet gedaan zal hebben, was het vertrek van zijn moeder, die wegens ziekte het gezin in de Roermondse jaren moest verlaten. Hij schreef later immers dat juist zijn moeder, die van verre Italiaanse komaf was, hem het gevoel voor schoonheid en verhevenheid had bijgebracht.Ga naar eind168. In 1888 verliet Henri Borel Roermond om in Leiden de opleiding tot tolk Chinees te gaan volgen. Van een eindexamen H.B.S. is nooit iets gekomen. Daarmee komt een einde aan de korte Roermondse periode in zijn leven. Wellicht zal hij zijn vader, broer en zus nog eens bezocht hebben, maar in 1891 verlaten ook zij Roermond om zich in Breda te gaan vestigen. Henri Borel ontwikkelde zich later tot een veelzijdig en bekend auteur, wellicht de meest bekende der in deze inleiding genoemden. Na zijn studie in Leiden reisde hij door het Verre Oosten, waar hij als tolk en ambtenaar werkzaam was in China en op Java. Zijn grote kennis van het Chinese denken en van de Chinese cultuur leverde verschillende waardevolle boeken op, zoals Wijsheid en schoonheid van China uit 1895, De Chinese Philosophie, dat tussen 1896 en 1931 in drie delen verscheen, Wijsheid en schoonheid uit Indië uit 1905, De geest van China uit 1916, en nog verschillende andere. Daarnaast schreef Borel novellen en romans in een als nogal week te boek staande stijl, waarvan vooral de ontwikkelingsromans Het jongetje uit 1898 en Het zusje uit 1900 veel gelezen werden. De roman Het jongetje is geschreven aan de hand van de eigen ervaringen van Borel uit de jaren waarin hij de Gemeentelijke H.B.S. te Den Haag bezocht, de jaren van Fietje dus. Aan zijn middelbare schooltijd heeft Henri Borel trouwens gemengde herinneringen overgehouden. Slechts twee leraren uit zijn HBS-tijd stonden bij hem later hoog aangeschreven, de leraar Nederlands te Den Haag (Varenhorst) en | |
[pagina 55]
| |
zijn leraar Engels te Goes, waar hij ook nog korte tijd de H.B.S. bezocht. Deze laatste had hem namelijk de liefde voor Byron, Keats en Shelley bijgebracht. Ook aan de Roermondse H.B.S. zal hij weinig hoogstaande herinneringen hebben overgehouden. Bovendien zal het gezinsleven in Roermond zonder moeder hem weinig voldoening gegeven hebben. Hij stelde dan ook alles in het werk om maar uit Roermond weg te komen. Daarom deed hij ook in 1888, toen hij in de vijfde klas van de H.B.S. zat, mee aan het toelatingsexamen voor de tolkenopleiding. Dat examen vond immers plaats in Den Haag, de stad van Fietje, en Borel schreef later dat hij meedeed ‘omdat ik zoo graag een paar dagen in Den Haag wilde zijn, nergens anders om! Ik had geen flauwe hoop te zullen slagen, en dacht er niet eens aan.’Ga naar eind169. Maar hij was geslaagd, en het voerde hem tot ver in de Oriënt. In 1913 keerde hij terug en ging als journalist werken, eerst voor De Telegraaf en later voor Het Vaderland. Hij overleed in 1933 te Den Haag, nadat hij zich op late leeftijd tot het katholicisme had bekeerd, het laatste wellicht naar het voorbeeld van en onder invloed van zijn vrienden Frederik van Eeden en Jan Toorop, die beiden dezelfde stap maakten. Een andere vriend van Borel was Louis Couperus, en het is met diens stijl dat Borels vroege werk veel verwantschap vertoont. Dat is ook het geval met de bundel De stille stad uit 1904. Met die ‘stille stad’ is niet Roermond bedoeld, maar Goes, een andere halte uit Borels reizende jeugd. In de bundel komt echter wel een verhaal voor waarin Roermond én het katholicisme een grote rol spelen. Het is het verhaal Compunctio, hetgeen ‘berouw’ betekent.Ga naar eind170. Het handelt over een man die nadat zijn huwelijk is misgelopen op advies van zijn arts een reis gaat maken. Tijdens die reis komt hij aan in Roermond, waar hij een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. De hernieuwde kennismaking met de stad ontroert hem hevig. Vooral het zien van een religieuze bewerkt in hem het begin van een innerlijke verandering. Later zal blijken dat hij haar herkent; zij is een jeugdliefde, die hij eens het hof maakte toen hij nog aan de Rijks H.B.S. studeerde. Dat gebeurde tijdens een bal-masqué in de Sociëteit aan het Munsterplein. Toen hij naar Leiden was gegaan om te studeren bleef hij met haar corresponderen, totdat zij plotseling de briefwisseling staakte. De hoofdfiguur was toen uit wanhoop gaan drinken en fuiven en had zich in het nu stukgelopen huwelijk gestort. Maar nu hij zijn jeugdliefde in Roermond weer ontmoette, werd het hem duidelijk waarom zij destijds niet meer geschreven had. Zij was non geworden, Ursuline van Sint-Salvator. De hoofdfiguur wandelt dan in verwarring door de stad. Bij het kruisbeeld in de Minderbroederstraat, hetzelfde beeld waarover Waterreus eerder die eeuw gedicht had, bevangt hem plotseling het gevoel van berouw waarnaar de titel van het verhaal verwijst. Hij bedenkt hoe hij zijn eigen vrouw in de steek gelaten heeft, en hoe zijn jeugdliefde een beter deel verkozen heeft en haar reinheid heeft behouden. 's Nachts ontvlucht hij verward zijn hotelkamer in het Munsterhotel en valt in aanbidding neer bij hetzelfde kruisbeeld in de Minderbroederstraat. Plotseling komt dan de zuster langs, zij zegent hem en verdwijnt voor eeuwig uit zijn ogen. De bundel De stille stad, waarvan de band ontworpen is door de Roermondse | |
[pagina 56]
| |
tekenaar Louis Raemaekers (1869-1956), later zeer bekend als politiek tekenaar van De TelegraafGa naar eind171., die ook de banden ontwierp voor Borels boeken Leliane en Levenshonger, beide uit 1902, is verschenen in 1904. Daarmee hebben we de chronologische grens van de negentiende eeuw weliswaar met enkele jaren overschreden. Nochtans zijn thema en historische achtergrond van Borels Roermondse verhaal volledig geworteld in de late negentiende eeuw. Aan Borel zij dan ook de eer deze bloemlezing een afsluiting (en welk een waardige!) te geven. Wat na hem komt is stof voor een volgend boek.
De Markt van Roermond tijdens een historische optocht in juni 1868. Uitgebeeld wordt de intocht in Roermond van Albertus aartshertog van Oostenrijk in 1602.
|
|