De monumenten in de gemeente Maastricht. Deel 1
(1974)–E.O.M. van Nispen tot Sevenaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Historische inleiding.Overzicht van de geschiedenis der stad Maastricht.IN VOOR-MIDDELEEUWSCHEN TIJD. Volgens de oude kroniekschrijvers en later volgens van heylerhoff (Annuaire van 1825), zou Maastricht zijn ontstaan te danken hebben aan de versterkingen, welke de Romeinen hadden aangelegd, om de overbrugging van de Maas te beschermen in de heerbaan van Tongeren naar Keulen. Die versterkingen zouden den vorm gehad hebben van een legerkamp met grachten en palissadeering, met poorten en met hoofdwegen, welke laatste nog in eenige straten van Maastricht zouden voortbestaan. Men wilde zelfs den oorsprong der stad opvoeren tot de tijden van Julius Caesar of van Agrippa, die de heerbanen aanlegde in Gallië. Deze mededeelingen echter van de kroniekschrijvers en van van heylerhoff zijn slechts zuivere vermoedens, die noch door de gegevens der geschreven bronnen, noch door die van het oudheidkundig onderzoek gesteund worden. Daarom heeft dan ook de kaart, die in het werk ‘Oud-Nederlandsche steden’ voorkomtGa naar voetnoot1) en de ligging en afmeting van het Romeinsche legerkamp aangeeft, in dit opzicht volstrekt geen waarde. De geschreven bronnen zeggen ons niets over het bestaan van Maastricht in de drie eerste eeuwen van onze jaartelling. Alleen de oudheidkunde leert ons, dat de plek, waar thans de stad ligt, reeds in de eerste eeuw was bewoond. Romeinsch aardewerk uit dien tijd werd namelijk opgegraven bij de O.L. Vrouwekerk. Deze plaats was trouwens zeer geschikt voor eene nederzetting. Daar kruisten elkaar twee groote handelswegen, die vermoedelijk reeds in vóór-Romeinschen tijd benut werden: een groote landweg namelijk door de vlakte bij de uitloopers van Ardennen en Eifel van het Westen naar het Oosten en de waterweg van Zuid naar Noord. Die nederzetting kreeg dan ook haar naam van het overtrekken der rivier; vóór het bouwen der brug geschiedde dat, hetzij over eene keibestrating op eene doorwaadbare plaats, hetzij door middel van een veer (trajectus). Sinds de VIe eeuw komt ze in de geschiedbronnen voor als urbs Trajectensis, Trega, Trectis, Tricht en later, ter onderscheiding van het lager gelegen Utrecht, als Trajectum superius, Trajectum ad Mosam, Mosaetrajectum of Maestricht. Eene andere omstandigheid, die eene nederzetting moest bevorderen, was de gunstige gesteldheid van het terrein: eene kleine verhevenheid aan de uitmonding van den Jeker in de Maas. Dat die nederzetting er was in de IIe eeuw na Chr. en zich toen reeds had uitgebreid over de beide Maasoevers wordt aangetoond door de talrijke Romeinsche grafvondsten, welke in de stad en in hare naaste omgeving zijn gedaan. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden, dat de nederzetting zou uitgegroeid zijn tot eene ommuurde stad of een Romeinsch municipium. Trouwens | |
[pagina 4]
| |
in de IIe eeuw waren er bijna geen ommuurde steden in het binnenland der Romeinsche provincies Gallië en Germanië. De bevolking leefde er veilig achter de versterkte Rijnlinie en den grenswal, den limes, die Rijn en Donau verbond. Daar waren dan ook de Romeinsche legioenen samengetrokken en opgesteld. Dat veranderde echter in de IIIe eeuw, die zich kenmerkte door aanhoudende binnenlandsche verwarringen en buitenlandsche bedreigingen. De verdedigingslinie langs den Rijn werd herhaaldelijk doorbroken en Germaansche stammen drongen plunderend tot diep in het achterland door. In dien tijd werden ook de Romeinsche hoeven en landhuizen platgebrand, waarvan de sporen nog talrijk in den bodem van Zuid-Limburg aanwezig zijn. Bijna alle open plaatsen van beteekenis in Gallië en Germanië werden nu met muren omgevenGa naar voetnoot1) en tegen het einde der IIIe eeuw beveiligden castella de groote verkeerswegen op den linker-Rijnoever tot diep in het land. Door het beleid van Diocletianus was het Rijk overal tegen de barbaren beschermd door steden, forten of blokhuizen, waarin hij het geheele leger in bezetting had gelegd.Ga naar voetnoot2) Ook Maastricht kreeg omstreeks dien tijd zijne versterking. Deze zal wel hoofdzakelijk gediend hebben om den belangrijken overgang over de Maas te beschermen. Hoogst waarschijnlijk is ook toen eerst eene vaste brug over de Maas geslagen ter verzekering van een snelle verbinding der overal verspreide garnizoenen. Dat die brug er was in de IVe eeuw kan men afleiden uit hetgeen gregorius van tours mededeelt over den dood van St. Servatius. In zijn werk ‘De gloria confessorum’ zegt hij, dat de Heilige te Maastricht werd begraven ‘juxta ipsum pontem aggeris publici’, precies bij de brug van den openbaren weg. Die brug kan moeilijk gelegen hebben, zooals velen tot dusverre meenden, tusschen de voormalige O.L. Vrouwepoort en het zoogenaamde Waterpoortje te Wijk. De bezwaren daartegen zijn uiteengezet in het opstel ‘Het Romeinsche castellum te MaastrichtGa naar voetnoot3)’. Volgens mijne meening lag zij in het verlengde van de Breedestraat en de Plankstraat, die deel uitmaakten van den grooten verkeersweg, welke het oudste centrum der stad doorsneed en langs het tegenwoordig Eksterstraatje de Maas bereikte. De brug werd verdedigd door een castellum of in andere woorden een versterkt bruggehoofd, zooals er elders in Romeinschen tijd veelvuldig zijn aangelegd, o.a. te Deutz, Mainz, Remagen, Augst, enz. Merkwaardige overblijfselen daarvan zijn nog in den bodem aanwezig. Bij de veilige muren van het castellum schijnt de bevolking zich te hebben samengetrokken in de onzekere tijden der laatste periode der Romeinsche heerschappij. De bisschop der Tongeren, de H. Servatius, begaf zich daarheen in de tweede helft der IVe eeuw en vond er, zooals wij boven zagen, zijne laatste rustplaats bij de brug van de groote heerbaan. Zijne opvolgers verbleven er en bestuurden er eene christelijke gemeente, die de oudst bekende is in Nederland. In 722 echter trok bisschop Hubertus naar Luik, waar nu voor goed de zetel van het bisdom | |
[pagina 5]
| |
werd gevestigd. Intusschen hadden zich de Franken genesteld te Maastricht en de geromaniseerde bevolking teruggedrongen naar het Zuiden. Hunne koningen hadden er eene palts of paleis met landhoeve en in innig verband hiermede stond de kerk, die bisschop Monulphus tegen het einde der VIe eeuw bouwde ter eere van St. Servaas en waarin het gebeente van den Heilige werd verheven. Uit de kerk groeide het rijke stift van St. Servaas, waarover de Carolingische en later de Duitsche vorsten naar welgevallen beschikten. Na hunne vestiging te Luik, hadden de bisschoppen hunne bezittingen en rechten behouden. Hunne onderhoorigen woonden er tezamen met de onderhoorigen der Frankische koningen en daarna der Duitsche keizers. De bevolking der Maastrichtsche agglomeratie bestond derhalve uit twee onderhoorigheden: de ‘familia S. Lamberti’ en de ‘familia S. Servatii’, hetgeen later den eigenaardigen rechtstoestand van de z.g. tweeheerigheid zou doen geboren worden. G.
IN MIDDELEEUWSCHEN EN NIEUWEREN TIJD. Wij zagen in het vorige hoofdstuk hoe in den Romeinschen tijd Maastricht zijn ontstaan te danken had aan de strategische beteekenis van den overgang der Maas in den heirweg, die het Oosten met het Westen verbond. Het samenkomen van land- en waterweg wordt een oeconomische factor, waarvan de belangrijkheid den militairen van vroeger verre overtreft. Reeds werd gesproken van een paleis der Frankische koningen, hetwelk in den zuidoosthoek van het Vrijthof moet hebben gelegen en dat door de Noormannen verwoest werd; in 1821 kwam bij de slooping van het in de XIIe eeuw ter plaatse gestichte hospitaal van Sint Servaas een zwaar muurwerk te voorschijn, dat gehouden werd voor een overblijfsel van dit paleis. (Annuaire 1825, blz. 110 en 1829, blz. 107 e.v.). De bloei der Merovingische munt (zie hieronder blz. 17-20) te Maastricht is, dunkt mij, te beschouwen als de weerspiegeling der toenmalige welvaart. Beknoptheid is hier echter geboden, zoowel wegens de schaarschte aan historische gegevens als wegens het ontbreken van monumenten uit dit tijdperk. In de IXe en in de Xe eeuw wordt Maastricht nu eens aangeduid als te liggen ‘in comitatu’ dan weer, ‘in pago Moselant’, terwijl ons als graven dezer Maasgouw een Albuinus en een Giselbertus genoemd worden. Maastricht was door de Noormannen niet ontzien; in 't jaar 881 werd het uitgeplunderd en verwoest; eerst tien jaar later maakte keizer Arnulf door den slag aan de Dijle een eind aan het geweld der indringers. De binnenlandsche vrede was hierdoor nog niet hersteld, want Zwentibold, keizer Arnulfs natuurlijke zoon, ondervond veel verzet van den adel; het keizerlijk gezag zoekt dan steun bij de Kerk, wier vertegenwoordigers begunstigd worden: in de Xe eeuw wordt den Bisschop van Luik het recht van munt en tol binnen Maastricht verleend, welk recht meerdere malen bekrachtigd en vermeerderd werd. Het land van Leuven was in deze tijden de bakermat van een geslacht, dat, prat op zijn herkomst, zich Hertogen van Lotharingen blijft noemen en dat door zijn politiek er naar streeft zijn grondgebied af te ronden tot een gesloten Brabant, | |
[pagina 6]
| |
waarin eerst landbouw, later ook handel en nijverheid bloeiden. Voor een Hendrik I (1190-1235) is het zich-vernederen voor den overwinnaar, het benutten van een victorie, het beloven of opzeggen van hulp en bemiddeling, louter afhankelijk van het door zijn Huis nagestreefde doel. Eerst tracht hij het gevaar, dat van het naburige Luik kon dreigen te voorkomen, door zijn eigen broeder op den bisschopsstoel geplaatst te krijgen. Als deze vermoord is (1192) bereikt de ‘illustris dux Lotharingiae et Brabantiae’ (ruijs, blz. 9) zijn doel tengevolge der beleening met Maastricht door den keizer, Philips van Zwaben (1204): de groote handelsweg van Keulen op Gent, van Rijn tot Schelde, en de waterweg van Zuid naar Noord zijn voor Brabant verzekerd. Het is alsof Henrik van Veldeke ons het Maastricht uit dezen, zijn eigen, tijd schildert, wanneer hij in de ‘Sint Servatius legende’ zegt: 972 Des steyt die stat te maten
Aen eynre ghemeynre straten
Van Inghelant in Ongheren
Voer Colne ende voer Tongheren;
Ende alsoe dies ghelijck
Van Sassen in Vrancrijck
Ende mit scepe die des pleghen
Te Denemerken ende te Norweghen.
Die weghe versamenen sich all dae.
Des is die stadt daer nae
Gheheiten Traiectum.
(Uitgave Bormans, Annales II)
Dit Maastricht te versterken kon slechts 's Hertogs macht vermeerderen; de Hertog had dan ook aan de zijde van Wyck ter verdediging van de brug een aarden wal laten opwerpen; deze wordt in 1206 door den vijand geraseerd; in 1267 ondergaat een toren, in het midden dier eeuw met hetzelfde doel opgericht, een gelijk lot. Wij zien, van hoeveel waarde het behoud van de brug voor den Hertog moet geweest zijn. Het verdient de aandacht, dat hij van de sedis vacatio van den Luikschen bisschopsstoel gebruik maakt om in April 1229 den bewoners van Maastricht toe te staan zich te versterken; de burgerij der Brabantsche steden zag hierdoor haar handel nog beter beveiligd.
Zóó was de zoo veel-besproken tweeheerigheid binnen Maastricht ontstaan: de Bisschop van Luik, opvolger van St. Servaas, den naar Maastricht uitgeweken bisschop der Tongeren, souverein over een gedeelte van Maastricht; daarnaast over een ander gedeelte, een naburig hertog, keizerlijk leenman, en als zoodanig te beschouwen als de opvolger van de vroegere graven van Maselant; maar, naar mate de keizers zich minder met hunne leenmannen konden bemoeien, ontgroeiden deze aan de keizerlijke, de leenheerlijke macht: in 1284 sluiten de Bisschop en de Hertog een verdrag, waarbij ieders bevoegdheden binnen Maastricht worden vastgesteld; in dit verdrag, ‘de Alde Caerte’ genoemd, schijnt de Hertog zijn positie als leenman van den keizer vergeten te zijn.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 7]
| |
Dit verdrag, door den dwang der omstandigheden ontstaan, vermocht echter niet te beletten, dat Maastricht betrokken werd in de moeilijkheden, die in de volgende eeuwen tusschen Bisschop en Hertog rezen of in die, welke deze vorsten met hunne naburen hadden uit te vechten. De Bisschoppen bleven tot aan het Fransche régime half-heer van Maastricht. Aan de Brabantsche zijde duurde het leenverband met het Roomsche Rijk voort, totdat in 1530 Keizer Karel V, erfgenaam van het Brabantsche Huis, het aan zijn voorgangers in-feodum-geschonken (gedeelte van) Maastricht, allodiaal verklaarde: de Staten-Generaal konden bijgevolg later als souverein naast den Bisschop de Spaansche erfenis aanvaarden. Zij bleven in het bezit ervan - behoudens eenige korte perioden: 1673-'78; 1748-'49, waarin de stad in Fransche handen was - totdat, na een beleg van vier weken en een bombardement van vier dagen in November 1794 Maastricht voor het Sambre-Maas-leger werd geruimd. Het Fransche régime bracht zijne wijzigingen: instellingen, die eeuwen hadden bestaan, werden door den vreemdeling afgeschaft. Met de tweeheerigheid was het uit en Maastricht werd gedurende twintig jaren de hoofdstad van het Département de la Meuse-Inférieure; daarop werd het aan Koning Willem I overgegeven, die de vesting uitbreidde met den bouw van het naar hem genoemde fort (1816). In de jaren na dertig was aan het standvastig optreden van den vestingcommandant, Generaal Dibbets, het behoud van Maastricht voor Nederland te danken. In 1867 besloot de Regeering tot de ontmanteling der veste, waarbij de talrijke overgebleven muren, torens en poortgebouwen gesloopt werden op een wijze, als ware men verlegen geweest met zooveel bewijzen van een grootsch verleden. v.N. | |
Belegeringen.Naast de algemeene literatuur en de kronieken zijn te noemen: h. dyserinck, Het beleg van Maastricht door Parma in 1579. - Public. XLI (1905).Ga naar margenoot+ h. eversen, Raadsverdragen, betrekking hebbende op de belegeringen van 1632, '73, '76 en 1748 in de Public. VI. De Maasg. van 1882, 1892. 1896, 1897, 1919. franquinet, Les Sièges de Maestricht en 1407 et 1408. Annales I blz. 205-254. j. schaepkens, - Public. XXXVIII (1902), blz. 407-428. c. nathan, Die Belagerung von Maestricht im Jahre 1579. - Public. XXXVII (1901), blz. 353-368. l. van der leur, Het beleg van Maastricht in 1673. - Public. XLV (1909) blz. 131-438. g.d. franquinet, Siège de Maestricht en 1748. - Annales II blz. 1-104. Aan haar ligging ontleende de stad haar belang en zij was bijgevolg een begeerd bezit voor oorlogvoerende partijen. Zóó herhaaldelijk werd er om gestreden, dat het niet mogelijk is deze wapenfeiten alle te vermelden. De aanvallen op de stad in de jaren 1206, 1267 en 1284 kwamen ter sprake in het | |
[pagina 8]
| |
historische overzicht (blz. 6: vgl. ook blz. 55, IV en het hoofdstuk over de brug, (blz. 93 en 94). In de XIVe eeuw zijn die van 1303, '34 (loyens geeft 1332) en '78 bekend, terwijlGa naar margenoot+ in de eerste jaren der XVe eeuw een belangrijk beleg plaats had. Het Luikerland was in opstand tegen zijn Heer, Jan van Beyeren; deze zocht binnen Maastricht bescherming, welke de stad aan haar half-heer niet weigerde. De bij herhaling betuigde verzekering, dat zij neutraal wilde blijven, belette niet, dat ten slotte in het laatst van het jaar 1407 de stad belegerd werd; het beleg duurde zes weken, werd opgebroken, omdat ‘.... van couden minschen ende beesten storven op 't velt’, en in Mei 1408 weder hervat; na 113 dagen trokken de aanvallers weg bij het naderen van een ontzettingsleger. De toegebrachte schade, waarvan de bijzonderheden onbekend zijn, is belangrijk geweest, want zij werd geraamd op: Summa lviiijm vjc xxxij cronen iiij boddreger
Summa vjm viijc lxxxj mudde rogge.
(franquinet, Annales I, blz. 205 e.v.; j. schaepkens). In 1489 lezen wij bij loyens, ‘wiert van wegens Robbert de la Marcke eene entreprise op Maestricht getenteert, maar het is haer niet wel becomen’. Ga naar margenoot+ Keizer Karel V en Koning Frans I van Frankrijk waren in oorlog; gelijk tijdens de gebeurtenissen van 1407 en andermaal in 1557 wilde een der Heeren van de stad een troepenmacht er door voeren. Dit werd toegestaan, nadat de torens bezet en alle zijstraten met ‘hameyen en kettelen’ waren afgezet, en van de poorten er slechts twee open bleven. Nadat de eerste afdeeling de stad had verlaten, werd de volgende eerst toegelatenGa naar voetnoot1) (Maasg. 1882, blz. 657). Ga naar margenoot+ In de periode van 1568-'75 had de stad weinig te lijden; terwijl de landen van Overmaas bij herhaling de geweldenarijen der legers van den Zwijger, van Graaf Lodewijk, of van de Spanjaarden te verduren hadden, lieten de voortdurende veldtochten aan Alva en Requesens niet toe steeds een groot garnizoen in Maastricht te legeren; bovendien zorgden beide Landvoogden er wel voor, dat de burgerij geen reden had een overgaan tot de andere partij te verlangen (j.l. meulleners, Legertochten tusschen Maastricht en Mook (1568-1575) Public. XXV (1888), blz. 312). Spoedig zou het anders worden; reeds in '76 werd er tegen het Spaansch garnizoen samengespannen (Public. XLVIII, blz. 40). Ingevolge de Pacificatie van Gent, verlieten de Spaansche troepen in April 1577 de stad; er ontstond een oproer, waarbij de troepen aan het muiten sloegen. ‘Ao 1579, zegt loyens, De borgerije van Maestricht blijvende nog bij haere voormelde rebellie continueren, niettegenstaende alle goede presentatiën aen haer gedaen, is den Hertog van Parma afgecomen en belegert deselve met 60 stuck canon;....’ Ga naar margenoot+ Toen Parma den 8en Maart 1579 voor de vesting aankwam ‘so waren die Werke zum Teil veraltet, teilweise in aller Eile angelegt und unvollendet, also keinesfalls den Anforderungen | |
[pagina 9]
| |
damaliger Zeit mit Rücksicht auf die Angriffsmittel entsprechend’Ga naar voetnoot1) (nathan, blz. 356). Desniettemin bood de stad gedurende ongeveer vier maanden aan de verwoede aanvallen der Spanjaarden weerstand. Vooral door de leiding en onder de aanvoering van Melchior van Schwartzenberg, gouverneur der stad en van ‘Mr. Sebastiaan Tapijn, capitein en bouwmeester’, verwierf de bezetting zich een naam van dapperheid en volharding; in den vroegen morgen van St. Peter en Paul 1579 werd de uitgeputte bezetting overmand (dyserinck, Beleg). In de zich herstellende stad werd in 1580 een accijns geheven van waren, in de stad te fabriceeren of te debiteeren, waaronder vielen: leder, fluweel, satijn, damast, zilveren en gouden lakenen, passement, verschillende soorten van zijde, trijpen, sergiën, carpetten. De opbrengst werd zoo hoog berekend, dat een gedeelte er van tot het herstel der vestingwerken zou kunnen dienen, en dit herstel vorderde meer dan 24 000 gld. (haakman en allard, Het beleg en de zoogenaamde verwoesting van M. in 1579. Public. XIII (1876) blz. 424). franquinet (Public. XIV, blz. 155) vertelt, dat Prins Maurits op den 17-iii-1592 poogde de stadGa naar margenoot+ te overrompelenGa naar voetnoot2); Loyens zegt, dat den 15en van die maand de prins in alle vroegte voor de stad kwam ‘ende hadde de ledders laeten richten aan de Brusselsche poort, maer omdat de ledders te cort waeren mislukte sijnen aanslag’. Een andere mislukte aanslag, die eenige dagen te voren zou geschied zijn, moet volgens Generaal Knoop (Maasg. 1879 blz. 61) in 1594Ga naar margenoot+ hebben plaats gehad. In 1604 was de Prins niet gelukkiger.Ga naar margenoot+ De stad werd eerst weder aan de Spanjaarden ontnomen in 1632, toen Frederik HendrikGa naar margenoot+ den 10en Juni het beleg opende, en met de capitulatie het gezag der Staten in de stad vestigde: de Staten toch traden in de rechten van den Koning van Spanje in hoedanigheid van Hertog van Brabant: met den Prins-bisschop bestuurden zij de stad en hare aanhoorigheden. De aanvallen van een ontzettingsleger onder den graaf v. Pappenheim vermochten niet den belegeraar van wiens circum (dan wel contra) vallatie-linie aan de westzijde van den St. Pietersberg eenige fragmenten zijn bewaard gebleven, te verdringen (vgl. over dit beleg, arn. schaepkens, Annales II). Gedurende ongeveer veertig jaren bleven de Staten in het rustig bezit der sterkte, totdatGa naar margenoot+ het machtig leger van den Roi Soleil zijn opmarsch begon ter verovering en vernietiging der Vereenigde Provincien. De Staten meenden door een sterk Maastricht den aanval op de Republiek te kunnen stuiten. De vesting werd afdoende in staat van verdediging gebracht: munitie en proviand waren volop aanwezig. Maar, Lodewijk XIV trok Maastricht voorbij en zonderde een leger van 20 000 man af om de vesting in een grooten kring af te sluiten. Toen de Fransche opmarsch tot staan was gebracht, de Koning naar Frankrijk teruggekeerd en Willem III tot Kapitein-Generaal benoemd was, ondervond Lodewijk veel nadeel van de sterke vesting, die hij tusschen Frankrijk en zijn leger onaangetast had gelaten. Het gevaar werd dreigender, toen in November 1672 de jonge Prins er een steunpunt in vond voor zijn vermetele ondernemingen in vijandelijk gebied. De Staten trokken inmiddels een gedeelte van het garnizoen terug naar het hart der Republiek; toen de Koning den 10en Juni weerGa naar margenoot+ | |
[pagina 10]
| |
voor de stad verscheen, stond zij er minder gunstig voor; ‘slechts dertien dagen van weerstand na 't openen der loopgraven was een korte tijd voor een vesting als Maastricht,.... Maar de aanvallen waren zóó buitengewoon hevig geweest, de Koning had zijn volk zóó weinig ontzien, de hulpmiddelen van den verdediger waren zóó doelloos gebleken tegen Vauban's en Paul's nieuwe vindingen’....Ga naar voetnoot1), dat de Farriaux, de kranige gouverneur der vesting, de overgave moest aanbieden op den 30en Juni, vóórdat een ontzettingsleger in aantocht was. De overwinnende Koning bracht slechts onbeduidende veranderingen aan in de door zijn moedigen tegenstander aangeboden voorwaarden. (Vgl. van der leur, Public. XLV, blz. 396 e.v.). Ga naar margenoot+ Een poging van den Prins de stad aan staatsche zijde te brengen mislukte; na 51 dagen moest hij het beleg opbreken. Wat aan de wapenen niet was gelukt, werd door den vredehandelGa naar margenoot+ verkregen. Te Nijmegen werd door de mogendheden bepaald, dat Maastricht door de Franschen aan de Staten zou worden overgegeven. Zeventig jaren later lag het Fransche leger weer voor Maastricht. Ga naar margenoot+ Den 2en Juli van het vorige jaar had het in de velden van het naburige Lafeld, Vlijtingen en Wilré een overwinning bevochten, die duur betaald was: meester op den linker Maasoever, was het niet in staat den overwonnene Maastricht te ontnemen, ‘ce fameux boulevard des Pays-Bas, aussi formidable par sa situation que par les fortifications immenses que les Hollandois y ont ajoutées....’ (Annales II, blz. 2). In den nacht van den 15en op den 16en April 1748 werden de loopgraven geopend; na 22 dagen ging de vesting in verband met de onderhandelingen tot den vrede van Aken bij verdrag over aan den Maarschalk van Saksen. die aan het Maastrichtsche garnizoen de aan zijn houding verschuldigde krijgseer bewees (vgl. franquinet, Siège de Maestricht en 1748, Annales II.). Bij den vrede kwam Maastricht weer terug aan de Republiek, maar bleef tot den 3en Februari 1749 nog door de Franschen bezet. De reeks van belangrijke belegeringen door de Maasvesting beleefd kan afgesloten worden met het beleg van 1793-'94. In een brief aan de Ho. Mo. Heeren schreef de Prins van Hessen-Cassel, gouverneur der stad, op den 3en Maart 1793, ‘dat de stad sedert 6 Februari 1793 door de Fransche armee was geblokkeerd en dat den 21en d.a.v. de loopgraven geopend waren; den 24en 's avonds om 6 uur was de stad opgeeischt door den Generaal Miranda en was er eene missive ontvangen van het zoogenaamde Bataafsche comité gericht aan den Magistraat vanGa naar margenoot+ Maastricht. Den 27en Februari was de stad voor de tweede maal opgeeischt; terwijl hij den 3en Maart tijding had gekregen dat de vijand geretireerd was: waarop hij direct in de vijandelijke werken had laten verkennen’ (Public. XLVIII, blz. 225). Bij dit beleg had de stad veel geleden door het bombardement; erger nog zou de schadeGa naar margenoot+ worden in den nazomer van het volgend jaar. Den 22en September 1794 was de veste wederom geblokkeerd door de teruggekeerde Franschen; den 8en October werden de loopgraven geopend tegen het fort Sint-Pieter en den 20en dier maand tegen de stad. De Gouverneur was na een hevig bombardement, dat aan de stad onnoemelijke schade had toegebracht, den 4en November genoodzaakt de vesting bij capitulatie over te geven aan | |
[pagina 11]
| |
den Generaal Kléber, hoofdzakelijk wegens gebrek aan allerlei noodzakelijke artikelen (als voren, blz. 228). En hiermede is de reeks der grootsche wapenfeiten voor de vesting Maastricht geëindigd; van de gebeurtenissen van November 1813 weerklonk de echo in Maastricht; de Franschen ontruimden de vesting (zie Baron von geusau, Public. XXXVI). In het vierde decennium herinnerde een jaren lang volgehouden staat-van-belegGa naar voetnoot1) onder het commando van generaal Baron Dibbets voor het laatst aan de groote voorbeelden uit een bont verleden. Met de ontmanteling in 1868 is de geschiedenis der vesting afgesloten. v.N. |
|