Afbeeldinge, en Beschrijvinge van de Zee- en Revier-Visschen.
Van de Walvisch, en Walrus.
DEn Walvisch, schoon de Ouden daer niet sekers, maer slechts na gissingh en vermoeden van geschreven hebben, is nu door den overvloedigen Walvis-vanghst in dese Landen en elders vermaert en bekent: zíjnde seer groote en vervaerlijcke Visschen, en mogen met recht de Zee-monsters ghenoemt worden, daer by de onkundige in de voorige Eeuwen, eer de vanghst en eygen bevindingh 't gesicht der selver, of weynigh, of t' eenemael niet getoont hadde, soo veel van verdicht is. Dese zijn onderscheydelijck in groote, als oock in gedaente eenighsints verschillende. Daer is'er een gesien in de Indische Zee, wiens ontworp Nearchus beschout heeft, van vier bunder Landts, of 960 voeten langh. De verscheyden benamingen en geslachten, als onderscheyt in gedaente en forme, voorby gaende, sullen wy den Leser wijsen tot den tegenwoordige Figuur, en alleenlijck spreken van den gewoonlijcken Walvisch, en den Noort-kaper, alsoo onderscheyden van de Groenlandts-vaerders, om dat dese haer aen de Noort-kaep overvloedigh onthouden, en ordinary gevangen worden, daer de andere, die in groote des lichaems en overvloedt van speck, de Noort-kapers verre te boven gaen, omtrent Yslandt, Groen-landt, Spitsbergen, en de Nabuurige Noordtsche plaetsen sich gemeenlijk laten vinden, en van de Biscayers, Engelschen, Françen, en Hollanders gevangen worden, voornamentlijck omtrent des Somers Zonnestandt, op welcke tijdt sy de stille Zee, tusschen de dicke en zware Ys-schotsen, en vreedsame bochten en inhammen soecken, ofte om daer te baren, ofte sich met malkanderen te verlustigen, ende te vermengen. Welcke paring op dese wijse toegaet: dat, wanneer het Wijfken met geylheyt ontsteken wordt, sy het lijf recht op de staert om hoogh verheft, het Manneken insgelijcks tegens haer opgerecht, met haer vinnen, als met armen omhelst, en blijven alsoo met een onderlinge omhelsinge een half of een heel uur t'samen hangen. De Wijfjens baren in de Herfst, tusschen October en Ianuarius, een jongh, van groote, ja grooter als een Stier, na de groote van de Moer, sich houdende onder de bescherminge van des selfs vinnen, en verlaet den Moer niet voor dat het gespeent is; sommige seggen datse die in haer mont bewaren, als sy van haer Vyanden bestreden worden. Dese Walvisschen zijn sommige 120, 130, 140, en 150 voeten langh, en sommige veel langer, van ongelooffelijcke dickte, daer, behoudens den romp en 't vleesch, dickmael een vijf of ses hondert karteelen Speck afgehaelt worden. Dese groote Visschen hebben seer enge keel-gaten, soo dat het niet gelooffelijck is, datse in de Zee van Trapobane op de Tonijnen jagen, gelijck Aelianus schrijft, maer veel eer een seker driftigh wierdt, dat in de Zee omtrent de Noordtpool veel gesien wordt, tot voetsel in slocken: soo dat Plinius hier in niet te gelooven is, dat eender 40 Kabbeljauwen ingeslockt hadde, die, wanneer hy ontweyt of 't speck afgesneden wierdt, noch versch in sijn rob gevonden zijn. 't Is oock valsch datse alleen in 't Indiaensche Meyr, en niet verder sich laten vinden: want op verscheyde tijden, en veel Iaren tusschen beyden lopende, zijnder verscheyden groote Walvisschen, als oock Water-puysters of blasers, door stormen en ongestuymige