Het schouw-toneel der aertsche schepselen
(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt– AuteursrechtvrijAfbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren
[pagina 211]
| |
zwartachtigh, daer na wordt hy asgrauw, maer als hy begint te vliegen schoon wit, en allenghskens roodt, tot dat door ouderdom sijn vederen purperverwigh worden, die hy tot de uyterste ouderdom behoudt. Sy leven met visch, vleesch, en andere kost, altijt met water vermenght. Sy broeden onder het dack, en vliegen met schoolen, in de son geven sy een schoone flickerende luyster van sich: uyt haer veeren weten de Indianen kroonen, en andere vercierselen te maken, daer sy wanneerse die op het hooft, of aen het lijf hebben, op haer manier seer mede proncken. De tweede is soo groot als een Reyger, en is een Landt- en Water-vogel, en wordt by de Brasilianen in de Marhaon, en Rio de Jeneiro overvloedig gevonden: hy heeft een beck van gestalte, en langhte als een Poolsche Zabel, uyt den witten asgrauw, zwarte oogen, den hals, en 't lijf als de witte Reyger, de vleugels eyndigen met de staert die kort, en neerhangende is, de schenkels zijn langh, van welck het opperste middeldeel met veeren bekleet is, het overige kael, heeft vier klauwen aen sijn voeten, op de gemene wijs, korte nagelen, met een vel onder sich tsamen gevoeght, de schenckels zijn kael, met de voeten uyt den witten grijs. Den geheelen Vogel is met schoone roode veeren bekleet, alleen de slaghpennen van de vleugels hebben zwarte toppen. Dese Vogel eerst gekipt zijnde, is van een zwartachtige verf, daer na wordt hy aschgrauw, en oock wit, en begint allengskens roodt te worden, op sijn tweede Iaer Columbin of duyfverwig, en ouder wordende krijght een schoone roode verf; leeft van visch, en vleesch, en moet altijdt water daer by hebben. De Brasilianen maecken uyt de vederen van dese Vogels verscheyden lijf-cieraden. Dese treckense niet aen, maer hangense rondtom haer lijf, en dan zijnse op haer alderbest gepronckt, en opgeciert, en dat op haer Feestdagen, nieuwe Manen, en andere Heydensche Hooghtijden, |
|