der nagelen, zijnde dick, hardt, en hoornachtigh, ontrent van twee duym, 't hooft na de groote des lijfs is kleen, en bykans kael, uyt den zwarten blauwverwigh, met het bovendeel van den hals, onder welcke haer eenige zwarte hayren vertonen; groote oogen, staende een weynigh boven den spleet van den beck, brandende en bars, de Leeuws oogen bijna gelijck, omcingelt met eenige zwarte hayren, soo oock de kleene ontbloote doorgangen der ooren achter de oogen staende. Het voorste deel van den beck is gebogen, en een weynigh boven de punt met twee gaten, dewelcke voor neusgaten dienen, versien, van welckers middelste tot den hooft-top toe, een opgerechte kroon van een hoornige selfstandigheydt stont, omtrent drie duym hoogh, uyt den geelen bruynachtig, welcke in 't wisselen der veeren afvalt, en met het hergroeyen weder uytwast; het opperdeel van den beck is van sijn spleet af tot de uyterste punt ontrent vijf duym langh, het voorste deel van den hals ontrent vier duym onder de beck, aen 't welcke twee vlieschachtige vellen, of baerden van twee duym, en roode verwe hangen: het achterste deel van den hals en 't hooft is kael, en roodtverwigh, het onderste deel met roode, en zwarte vederen, onder malkander ghemengelt, bedeckt. Schoon desen Vogel ghelijck den Struys een kleen, en byna geheel kael hooft heeft, en alles eet wat hem voorgeworpen wordt; soo zijn nochtans sijn voeten niet tweeklovigh, maer is gewapent met drie scherpe klauwen, daer hy groote forse mede kan doen; want een seecker Graef dusdanigen Casuarus in sijn Playsier-hof houdende, heeft een Boom soo dick als een Mans dybeen geheel gekneust, en sijn schors (het welck de Graef getuyght heeft) met sijn voeten, en klauwen afgereten: want sy doen haer ghewelt niet met de beck voorwaerts, maer sich schuyns keerende, vallen sy met omgekeerde klauwen den genen aen, met welcke sy vechten.
Alhoewel desen Vogel, alles wat hem voorgeworpen wordt inslockt, als geheele Oranje-appelen, en diergelijcke, nochtans was sijn gewoone kost, tarwe en wittebroodt, in groote stucken gebrockt, als oock versche Hoender-eyeren, deselfde met schael en al inslockende. De Schepen in 't Iaer 1603. uyt de Mollucse Eylanden in Hollandt wederkomende, hebben twee soodanighe Vogels mede ghebracht, aen de welcke gesien wierdt, dat het Mannetje somwijlen achter een teel-lidt uytschoot, gelijck als van een Kameel, doch storven op de Reys, en wierden over boordt gheworpen. Haer eyeren zijn schoon en groot, uyt den geelen met zwarte stippen, en niet soo wit als den Struys, die oock tot drinckschalen konnen gebruyckt worden.