Van de Byen, Torren, Vliegen, en andere diergelijcke Horsels.
OM de hoedanigheyt en gestalte der Byen (alsoo die een yeder wel bekent is) te vertoonen, behoeft niet veel geschreven; sullen alleenlijck haer wercking, natuur, en eygenschappen aenwijsen. Uyt alle gekerfde dieren zijn dese de voornaemste en wonderlijckste, die uyt dit geslacht alleen om den Mensch geboren zijn; sy vergaderen den Honigh, dat soet, aengenaem, en smakelijck sap, maken Wasch en Honigh-graten, dienende tot onderhoudt des menschelijcken levens. Sy doen haer werck, hebben haer gemeente, bysondere raetslagen en Oversten: boven al is het wonderlijckste haer wijse en maniere des levens, te meer alsoose niet van een wildt, noch tam geslacht zijn: soo dat de natuur in dit kleene Dier yets onvergelijckelijcks heeft voortgebracht. Waerom Virgilius haer geest en verstandt wat Goddelijcks toe-eygent.
Aristoteles beschrijftse ons, datse (gelijck andere vliegende gekerfde) 4 drooge doorschijnende vleugeltjens, van welcke de achterste korter zijn, in de schouders vast ghehecht, een lange tonge, die sy buyten de mondt dragen, en een angel in den buyck hebben: tanden en oogen hoornachtigh, en inwaerts verborgen, een maegh uyt een vliesch, dat het dunste van allen t'samen geset, waer in sy den vergaderden Honigh niet alleen behouden, maer oock koken en suyveren; de onderste pootjens zijn begaeft met twee klauwtjens, dewelcke sy gebruycken, om in onweer steentjens te bevatten, en alsoo haer lijf in gewicht te houden, op datse van de wint niet souden verruckt worden, haer uytwerpsel is root. Of haer Koningh een angel heeft, gelijck de andere Byen, sonder welcke sy onbequaem zijn om Honigh te maecken, en die verliesende, sterven, is by meest alle ondersoeckers der natuure twijffelachtigh; waerom Plinius haer alle t'samen roept, om de sekerheyt daer van te toonen: dan of hy alleen met een Groot-mogentheyt gewapent is: of dat hem de natuur die wel ghegeven heeft, maer het gebruyck geweygert. Soo is'er oock geen gewisse sekerheyt van de teelingh der Byen, alleen dit is seecker, datse uyt de verrottingh der doode lichamen van Stieren, Ossen, Koeyen, Kalveren, als oock somwijlen uyt Leeuwen voort-koomen. Echter heeft Danaeus en Dubravius niet qualijck gevoelt, datse in den beginne gheschapen zijn. Sommige seggen datse door eenigh vruchtbaer zaet, het Wijfken dat grooter is, en't Manneken mont aen mont teelen. Andere datse eenighe korreltjens van seecker zaet, in de korven t'samen brenghen, het welck de Koningh als haer aller Moer uytbroedt.
De alderbraefste, geleertste, diepsinnighste, en geslepentste vernuften zijn stomp en bot geweest, om te begrijpen de werckingh, politie, en 't regiment deser Byen: in de Herfst verschuylen sy haer, en komen niet weder te voorschijn dan in het beginsel van de Lente, en vliegen niet uyt voor dat de bomen bloeyen, en de bloemen sich vertonen, en soo haer geen onweer of regen belet, zijnse dagh op dagh met uyt vliegen en in te draghen besigh, eerst het wasch, als zijnde haer huys en wooningh, en dan den Honingh makende. Het Wasch bereyden sy van allerley bloemen, en bloeysel der bomen, het sap daer sy haer huyskens mede bekleeden, nemen sy van allerhande druypende bomen, als Denne-bomen, en andere, die sap, gommen en hars uytgeven; hier mede, daer onder eenige andere bittere materie ghemenght zijnde, op dat het gewormte daer niet soude door bijten, bestrijcken sy van binnen den gantsche Bye-korf: daer na maecken sy haer sluyp-gaten, voor een weynigh wijder, doch achter enger zijnde. Sy soecken haer voetsel in de sestigh schreeden van haer korven af, dese naeste bloemen uytgesogen zijnde, maecken sy gewisse ondersoeckers uyt, die haer andere weyden opspeuren. Sy konnen den toekomende regen riecken, en 't aenstaende onweer te vooren weten, haer als dan niet uyt begevende; maer een schoone dagh op han-