Van de Luyaert.
DIt Dier heeft een rondt hooft, bykans als een Mensch, is van groote als onse middelbare Vossen, hebbende een korten hals, van twee of drie vingers langh, een spitse mont, die niet heel breedt is, tanden als een Lam, dewelcke niet seer scherp zijn, een gladde, zwarte, en verheve neus, kleyne zwarte en slaperige oogen, geen ooren, een stompe korte staert, op de wijse als een Suycker-broodt, aen yeder voet drie nagels, die uyt den witten geelachtigh zijn, en neerwaerts gebogen, opwaerts bochtigh, en onder hol: met welcke, het geene sy bevat hebben, soo vast houden, datse daer niet af te trecken zijn, ten zy datse alvoren doot zijn: dese drie klauwen aen yder poot staende, hebben de langhte van een Menschen vinger; hier mede op de bomen klauterende, komt daer niet weer af, voor dat het al 't lof heeft afgeknaeght.
Het geheele lijf is met hayr twee vingeren breedt bekleet, zijnde van asch-grauwe verwe, die van den Das gelijck, maer sachter met wit vermenght.
Het is een luy Dier, waer van het sijn naem bekomen heeft. Het eet aerde, en kruypt over de selve seer langhsaem voort: soo dat het een gantschen dagh kruypende, maer vijfthien treden voort gekroopen is: het geen dat het eet is weynigh, en kan somtijts wel twintigh dagen sonder eeten, op de bomen blijven, is seer zwack van gesicht.
Van dese soort is noch een ander,'t welk Lerius Hay noemt, 't heeft een aengesicht als een Aep, een ruyge vlockachtige huyt, ruyge beenen, aen yeder voet drie lange scherpe nagels, gevangen zijnde, wordt het lichtelijck tam.