Van de Groenlanders.
DE Groenlanders zijn in 't gemeen dick en welgestelt van lichaem, geelachtigh van vel, wreedt en stuers van opsicht, met platte ingedruckte neusen en zwarte hayren, de welcke ongevlochten om de schouderen heen zwieren, waer door haer lelijcke mismaecktheyt veel vermeerdert wordt. Het aengesicht bekladden sy met blauwe of geele verwe, om haer schoonheyt, soo sy sich inbeelden, meerder luyster toe te voegen.
Haer kleedinge is van wilde dieren vellen of robbe huyden gemaeckt, en met zenuwen t'samen genaeyt, soo wel die van de Mannen, als die van de Vrouwen op eenderley wijse gefatsoeneert, en met breede gordels van wilde beeste vellen of visch-huyden om 't lijf gevestight. Hun hembden zijn van visch-darmen bereyt, en met zenuwen aen een gehecht.
De woningen der Groenlanders zijn tent-wijse hutten, bestaende uyt robben, zee-kalveren of walvisch-huyden over vier masten geleyt, en met zenuwen van wilde beesten aerdigh en konstigh aen malkanderen verbonden: dese hebben haer in- en uyt-ganck tegen het Zuyden en Westen, maer tegen het Oosten en Noorden, uyt welcke hoecken des Werelts de felste en strafste winden opblasen, dicht en vast geslooten.
Het is een woest, vuyl en stinckent volck, de spijs meest ongesoden en rauw seer onmanierlijck inslingerende; tot dranck, alsoo sy van versche revieren ontbloot zijn, gebruycken sy gesmolten sneeu-water.
De grootste rijckdom onder haer bestaet in 't besitten van veel bogen, pijlen, slingers, schuytjens en riemen. De bogen zijn kort, en de pijlen dun, voor aen met een scherp been of hoorn gewapent: Met dit geweer weten sy seer wel om te gaen, en zijn soo wis en net in 't schieten, dat de visschen in 't water haer schichten nauwelijcks ontwijcken konnen.
De gedaente van hun schuytjens kan nergens beter als by een Wevers schietspoel vergeleken worden, sy zijn omtrent 10 of 12 voeten langh, van walvis-been of plancken, omtrent een vinger dick, aen malkanderen geset, van buyten rondtom met robbe-vellen overtrocken, en met dunne zenuwen soo dicht en sterck aen een genaeyt, datse voor 't gewelt der baren bevrijdt, en het doorlecken van 't zee-water niet onderworpen zijn. Voor en achter lopense spits toe, het middel verschaft een plaets maer voor een man, de welcke, hier in geseten zijnde, alles wat noch open is met sijn kleedt, van robbe vellen gemaeckt, bedeckt, en rijght het over al dicht toe, soo dat hy voor 't instorten van het water seer wel bewaert is, en of hy schoon met het selve komt om te slaen, drijft het wederom van selfs boven. Soodanigh wonderlijck vaertuygh wordt door een riem snellijck voortgedreven en gelijck als in balance gehouden.
De Deenen onder de regeeringe van den Koningh Christianus de vierde, om een doortocht tusschen America en Groenlandt naer Oost-Indien op te soecken, staecken met eenige zeylen onder het Oppergesagh van Gotske Lindenau, na die kusten toe, doch onverrichter saecken wedergekeert, brachten eenige Inboorlingen van Groenlandt mede. De Koningh bestelde eenige persoonen, die op haer soude letten, maer sy hadden vrydom om te gaen waer sy begeerden: hun spijs was melck, kaes, boter, rundtvleesch en rauwe visch, tot het broodt, en andere gekoockte spijse konden sy niet gewennen, noch veel weyniger tot de wijn, maer een teugh walvisch-traen scheen haer een aengename dronck te zijn. Dickwils keerden sy sich na 't Noorden, en suchten naer hun Vaderlandt.
Eenige tijdt dus geleeft hebbende zijn sommige de bewaernisse harer hoeders door onachtsaemheyt ontsnapt, en een boot gekregen hebbende staken t'zeewaert in, doch wierden door onweder op de kust van Schoonen aen 't landt gedreven, van de Boeren gevangen, en wederom na