Van de Hongaren.
DE Hongaren zijn sterck van lijf en leden, een weynigh bruyn van verwe, en wreedt van opsicht, om 't welck te vermeerderen sy groote knevels laten uytwassen. Het hayr des hoofts wordt glat afgeschooren, doch behouden alleen een hayr-kuyf aen 't voorhooft.
Sy zijn met enge lijf-rocken bekleedt: De broeck en koussen zijn aen malkanderen vast gehecht, de voeten worden met socken bekleedt, en met geele schoenen, welckers hielen met yser beslagen zijn, geschoeyt. De schouderen der vermogende zijn met kostelijcke en heerlijcke gevoerde rocken omhangen. Het hooft wordt met een platte vilt, muts-gewijs gefatsoeneert, bedeckt. De Vrouwen zijn oock met schoone rocken en ander cieraet heerlijck uytgedost.
Naer dien de Hongaren een seer vruchtbaer landt, soo wel van vee als van vruchten, besitten, drijven sy met het selve groote koophandel in de na by gelegene Landtschappen. Door dese overvloet aengelockt hebben haer dickwils andere Volckeren met krijghs-benden overvallen, hier door, en om haer goederen en 't landt te beschermen, zijn sy seer in den oorlogh geoeffent, soo dat hedendaeghs Hongarijen veel goede krijghs- knechten en ervaren Oversten, die andere Natien in kloeckmoedige onversaeghtheyt en goet krijghs-beleyt niet behoeven te wijcken, uytlevert.
Over haer overwonnen vyanden zijnse wreedt, alles wat haer in de furie te voor komt onbarmhertighlijck nederzabelende, soo datse niet als door vermoeytheyt afgemat, haer bloedige zabels opsteken.
Sy hebben in dese laetste eeuwen dickwils groote victorien tegen de Turcken en haer Bondtgenoten bevochten, en de selve veel stercke Steden en Vestingen ontweldight: Doch somtijts heeft haer oock het onvermijdelijcke noot-lot gedwongen, heyl en behoudenis in de vlucht te soecken.
Gedenckwaerdigh is de kans-wagingh tusschen de krijghsbenden van den Hongersche Koningh Uladislaus en des Turckschen Keysers Amurathes, omtrent het jaer 1444, by de Stadt Verna voorgevallen, waer in de Hongaren een schendige neep gekregen hebben. Het begin en uytkomst was dusdanigh: Na dat de Hongaren onder het beleyt van haren kloeckmoedige en wijdtberoemde Velt-overste Hunniades Grave van Bistritz, een heerlijcke victorie tegen de Turcken bevochten, en 30000 der selver verslagen, en de stercke Stadt Stoelweissenburgh ontset hadden, is de Turcksche Keyser gedwongen een vorderlijcke en eerlijcke vree-verbintenis voor de Hongersche Natie, met de Koning Uladislaus in te gaen: Dese vrede is met solemnele eeden ter weder zijden bevestight. Maer den Paus Eugenius de vierde heeft den Koningh Uladislaus, door sijn Ambassadeur den Cardinael Julianus Ceasarinus, bewogen, om de vrede met den Turckschen Keyser weder te verbreken, hem aenseggende, dat 't verbondt ofte de vrede-handelinge, sonder wille en voorweten des Paus met de vyanden der Religie ghemaekt, van gener waerden te houden is, en heeft hem daer op van den gedane eedt vry-gesproken. Hier op worden de krijghs-rustingen ter weder zijden hevigh hervat; Na eenige tijdt zijn de heyrlegers by de Stadt Verna aen malkanderen geraeckt, en hebben in drie dagen en drie nachten den bloedigen strijdt nauwelijcks konnen eyndigen: De Turcksche krijghsmacht raeckte aen 't deynsen, en de victorie scheen den Hongaren toe te blicken, wanneer de Turcksche Keyser Amurathes de versegelde vrede-handelinge uyt zijn boesem hervoor haelde, en sijn oogen en handen na den Hemel opheffende, dese woorden uyttede: Siet Jesu Christe, dit is de vrede-handelinge die uwe Christenen met my, in uwen name zwerende gemaeckt hebben. Zijt ghy een rechtvaerdigh Godt, soo verdedight uwe en mijn eer, en wreeckt dese meyn-eedigheyt der Christenen. Amuranthes dese woorden gesproken hebbende,