Het licht(1909)–Jan van Nijlen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] II. O wat is dit een wonder-vreemd bekoren! Ik voel hoe stilaan wordt in mij geboren iets broos, iets teeder als hetgeen men mint wanneer men, zorgeloos van zinnen, kind nog is. En 't lijkt wel op den vromen wensch die, bij het rijzen eener ster, elk mensch eens deed als schuldeloos hij nog gelooven kon aan de goede geesten die beloven veel heil en vreê. En 't is of de vervulling van zulk een wensch nabij is, en de onthulling van onvermoede dingen; en 't gevoel dat mij bevangt is teeder als het koel septemberwindje dat na regenvlaag het hoofd der laatste bloemen buigt omlaag. En vreugdevol wacht ik wat worden zal: een ephemeer geluk als blank kristal doorzichtig, of als reine liefde vroom, een vreê van leven, of een heil van droom? Blij klopt het hart in hopende verwachting... En gij, o ziel! waarin ik de betrachting van elken dag, elk uur, heb uitgestort o! bid met mij dat het een liedje word'... Vorige Volgende