| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
CHARLES PÉGUY
1873-1914
Naar een schilderij van Pierre Laurens
| |
| |
| |
Charles Péguy
I
Naast Maurice Barrès en Charles Maurras is Charles Péguy een der schrijvers wier werken een overwegenden invloed hebben gehad en nog hebben op het geestelijk leven van Frankrijk. Ofschoon zij zich bewegen in verschillende en soms zeer uiteenloopende richtingen, hebben deze drie schrijvers twee eigenschappen gemeen die voor hunne tijdgenooten hunne waarde bepalen: het geloof in het vaderland en het vertrouwen in de daad. En deze zijn, tusschen eenige andere, de twee bijzonderste karakteristieken voor den geest van een nieuwen tijd.
‘La littérature est l'expression de la société’, zegt de Bonald. Misschien is het niet altijd even gemakkelijk, vooral voor een tijdgenoot, om te onderscheiden in hoever het werk van een schrijver het geestelijk leven van zijn tijd uitdrukt, of in hoever het werk zelf op dit leven een invloed heeft uitgeoefend. Maar bij schrijvers van zulke sterke persoonlijkheid is dit onderscheid geheel overbodig, omdat uit het vermogen dat zij bezitten, om de chaotische aspiraties die in de harten hunner tijdgenooten leven in heldere zinnen te formuleeren, de kracht voortvloeit die hunne gedachten vruchtbaar maakt voor de toekomst. Zelden sprak de stem van een tijd zoo luid en zoo nadrukkelijk in het werk van een schrijver als in de boeken van
| |
| |
Charles Péguy. Péguy heeft niet, zooals Maurras, eene machtige theorie opgebouwd uit de lessen der ondervinding en der politieke werkelijkheid, en hij gaat niet, zooals de schrijver van L'Avenir de l'intelligence, tot de uiterste consequenties eener theorie, waarvan hij de waarheid heeft bewezen; hij geeft niet alleen het resultaat zijner geestelijke ontwikkeling, maar ook de verschillende phasen dezer ontwikkeling, zoodat zijn werk een trouwe spiegel wordt van de geestelijke evolutie der generatie wier woordvoerder hij is.
Evenals de sentimenteele anarchie en de moreele verwarring van het begin der XIXe eeuw zich uitten in de werken der groote Romantici, evenals het scepticisme en het dilettantisme van de tweede helft der eeuw hun echo vonden in de boeken van Ernest Renan en later in die van Anatole France, zoo ook vonden het geloof en het enthousiasme van een nieuwen tijd hunne meest typische uitdrukking in de geschriften van Charles Péguy. Hoe groot zijn invloed is geweest op de moreele, politieke en literaire regeneratie die Frankrijk de kracht heeft gegeven om het grootste gevaar en den ergsten nood te overwinnen die het ooit heeft gekend, is thans nog niet nauwkeurig te bepalen. Maar dat die invloed zeer groot is geweest weten allen die met eenige aandacht de geestelijke stroomingen der laatste jaren hebben gevolgd. Eer dan aan eenzijdige kunstenaars en estheten had het verzwakte Frankrijk na 1870 behoefte aan volledige menschen. Zulk een is Charles Péguy geweest en terecht mocht de jonge schrijver Ernest Psichari, die even heldhaftig sneuvelde als zijn oudere vriend, hem noemen ‘le solitaire en qui vit aujourd'hui l'âme de la France’.
Daarin ligt de groote belangrijkheid zijner geniale figuur.
***
| |
| |
Charles Péguy werd geboren te Orléans den 7 Januari 1873. Evenals de voorouders van den genialen entomologist uit Provence, J.H. Fabre, die niet alleen een der meest interessante figuren is der fransche wetenschap, maar ook een volmaakt vertegenwoordiger der latijnsche cultuur en een der zuiverste en meest klassieke fransche prozateurs der XIXe eeuw, waren ook de voorouders van Péguy eenvoudige boeren. Indien er ooit een geest geweest is, die het natuurlijk product was van een ras, een geest die onder alle opzichten gevormd was door de macht van het verleden en door de hoogste deugden der verdwenen geslachten, zonder dat de geringste invloed van buiten den logischen groei en de harmonieuze ontwikkeling kwam stuiten of verhinderen, dan was het wel de zijne. Meermalen heeft hij zich met fierheid, in bladzijden van eene doordringende zelfontleding, op zijne nederige afkomst beroepen. ‘Or ce que je suis, Halévy, il suffit de me voir, il suffit de me regarder, un instant pour le savoir. Un enfant y pourvoirait. J'ai beau faire; j'ai eu beau me défendre. En moi, autour de moi, dessus moi, sans me demander mon avis tout conspire, au dessus de moi, tout concourt à faire de moi un paysan non point du Danube, ce qui serait de la littérature encore, mais simplement de la vallée de la Loire, un bûcheron d'une forêt qui n'est pas même l'immortelle forêt de Gastine, puisque c'était la périssable forêt d'Orléans, un vigneron des côtes et des sables de Loire’. In zijn werk vindt men dan ook de bijzonderste karaktertrekken van dien ouden franschen boerenstand terug: de koppigheid, de rechtschapenheid, de gezonde zin en eene zekere stugheid des gemoeds. De eenvoudige menschen zijner familie waren voor hem steeds de band tusschen den modernen mensch dien hij zich gevoelde en de oudste tradities van het ras.
| |
| |
Een zijner eerste werken, La chanson du roi Dagobert, is opgedragen aan zijne grootmoeder: A la mémoire de ma grand'mère, paysanne, qui ne savait pas lire, et qui première m'enseigna le langage français.
Naast die ancestrale invloeden, die den vorm van zijn geest hebben bepaald, is de stad waar hij werd geboren een factor geweest van groot gewicht voor de ontwikkeling van zijn gevoel. In het oude Orléans, getuige van een der grootste gebeurtenissen der fransche geschiedenis, sprak de stem van een heroïek verleden vertrouwelijk tot hem. Zijne liefde voor Jeanne d'Arc, die hij later, in de volle rijpheid van zijn talent, met zooveel piëteit bezong, wortelt ongetwijfeld in de jaren zijner kindsheid, die geheimzinnige periode van het bestaan, waarin, zooals hij later zoo typisch zei, de persoonlijkheid van elken mensch voor heel zijn verder leven wordt vastgelegd. Maar niet alleen het oude stadje en hare historische atmosfeer bepaalden den aard zijner gevoelens; ook het karakter der bevolking had hieraan zijn deel. Hij heeft daar gekend de laatste vertegenwoordigers van het oude volk, ‘l'ancienne France’ dat nog zijne schoone eigenschappen bezat: die levensernst, die degelijkheid en die burgerlijke deugden, die ook den schrijver van Notre Patrie tot eene der meest typische figuren zouden maken van het herlevende Frankrijk. Daar vond men nog van die oude vaklieden, in wier hart eene middeleeuwsche liefde leefde voor het zuivere en schoone werk hunner handen, van die bewonderenswaardige mannen, voor wie het streven naar volmaaktheid in hun ambacht eene ingeboren eigenschap was. Dat volk heeft hij niet bestudeerd, of intuïtief doorschouwd zooals een Balzac dit deed; in hem leefden de geest en de ziel zelve van dat volk, zoodat hij met alle recht mocht zeggen:
| |
| |
‘Je ne suis nullement l'intellectuel qui descend et condescend au peuple. Je suis peuple’. Dit vooral mag men niet uit het oog verliezen om het groote literaire en moreele onderscheid te begrijpen tusschen Péguy en de letterkundigen eener vorige generatie. De kracht zijner persoonlijkheid, zijne hoedanigheden als schrijver, zijne deugden als mensch zijn niets anders als de tot hun hoogste punt opgevoerde raseigenschappen van datzelfde volk.
Na zijne eerste studies gedaan te hebben in zijne geboortestad en later te Parijs aan het lycée Lakanal en het lycée Louis-le-Grand, deed Péguy, op achttienjarigen leeftijd, zijn diensttijd in het leger. Daarna bezocht hij het collège Sainte-Barbe, waar hij zich voorbereidde tot de Ecole Normale supérieure. In Sainte-Barbe maakte hij kennis met eenige merkwaardige, talentvolle jongelieden: Baillet, die benedictijn werd, Jérôme Tharaud, die met zijn broer Jean zulke voortreffelijke romans zou schrijven, Paul Acker, die ook een bekend romanschrijver werd en Joseph Lotte. Over het leven en de idealen dezer enthousiaste jeugd geeft het boek van P. Pacary, Un compagnon de Péguy, Joseph Lotte, zeer interessante bijzonderheden. Het grootste deel dezer jongelieden waren destijds ongeloovig. Hunne genereuze natuur had zich door de jonge, nog niet verpolitiekte idealen van het socialisme laten winnen. ‘A vingt ans, schrijft Lotte, nous étions socialistes libertaires... Nous nous affirmions matérialistes et athées, pour mieux marquer l'abîme qui nous séparait du catholicisme’. Maar niet alleen hunne jeugdige generositeit, ook de tijd waarin zij leefden, het feit dat zij de kinderen waren der overwonnenen van 1870, het zwak en tuchteloos politiek regiem dat zij moesten dulden, alles spande saam om van deze jongelingen overtuigde revolutionnairen te maken. Hoor hoe een hunner, Jérôme
| |
| |
Tharaud, hunne geestesgesteldheid uit dien tijd beschrijft: ‘Que nous étions pleins d'humanité et d'enthousiasme social! Nous revenions par la nuit froide le long des rues inachevées, bordées de planches et de chantiers de démolition, qui laissaient voir à certains endroits la sinistre Bièvre et son affreuse vallée. Nous réformions hardiment la société. Lotte, Péguy et moi, dans ce concert, nous faisions les voix socialistes, voire anarchistes.’
Allen die Péguy in dien tijd hebben gekend en over hem geschreven hebben zijn het eens om te verklaren dat hij de geestelijke leider was van deze grootmoedige jeugd. ‘On ne pouvait, zegt Tharaud, se trouver devant ce puissant esprit sans être aussitôt dominé. L'autorité, une autorité qui avait sa source dans l'intelligence et la bonté, se dégageait de tout son être, de tous ses gestes, de ses yeux, de sa voix.’ Zoo was hij reeds, vooraleer hij één regel had geschreven, de geestelijke en moreele steun zijner kameraden door de buitengewone gaven van geest en hart, door de groote kracht zijner persoonlijkheid.
Van Péguy's vrienden uit deze periode verdient Lotte onze bijzondere aandacht; niet omdat hij, zooals Tharaud, een merkwaardig schrijver is geworden, maar omdat hij voor de kennis van Péguy's leven en werken een getuige is van onschatbare waarde. Lotte was geen sterke, oorspronkelijke geest. Hij hechtte zich aan Péguy met hart en ziel en bewonderde onvoorwaardelijk alles wat zijn vriend schreef. Deze bewondering uitte hij niet alleen in woorden, maar ook in daden: geen moeite was hem te veel waar voor hem de mogelijkheid bestond een abonné voor Péguy's tijdschrift te winnen of een lezer voor zijne boeken. Weldra bestond er, naar vorm en inhoud, haast geen verschil meer tusschen de gedachten van Péguy en de zijne. Wat
| |
| |
niet zeggen wil dat hij in de stukken die hij schreef voor zijn Bulletin des professeurs catholiques de l'université (ingericht en opgesteld volgens de methode van Les Cahiers de la quinzaine) een schrijver is die men met Péguy kan vergelijken. Neen, Joseph Lotte bezit alleen een goed oordeel en gezond verstand, maar mist alle andere hoedanigheden van den kunstenaar. Als schrijver is hij dan alleen interessant, wanneer zijn stem een echo blijkt van Péguy's machtig geluid. En zijne Entretiens behooren dan ook tot de meest belangrijke documenten die men bezit over het werk van Péguy en diens geestelijke evolutie in de jaren 1910-1913.
In 1897 schreef Péguy zijn eerste werk, Jeanne d' Arc. Het is, in een zwaar boekdeel, eene langdradige en eenigzins incoherente opeenvolging van tooneelen, met hier en daar enkele goede tafereelen en enkele krachtige verzen. Maar eerst rond zijn veertigste jaar zou deze schepping tot volkomen rijpheid komen in een meer strengen en soberen vorm. Kort daarna verliet Péguy de Ecole Normale supérieure. Hij verlangde ernaar deel te nemen aan, den hevigen politieken strijd die in Frankrijk ontbrandde. Hij was vol gedachten en droomen, en hij wist dat deze eenige waarde hadden voor de vrienden die hem omringden. Zijne socialistische overtuiging in de eerste plaats, en ten tweede de groote crisis der Dreyfuszaak drongen hem tot daden. Met een onvergelijkelijk enthousiasme wierp hij zich in den strijd. Het naïeve idealisme van den jongen man van twintig jaar sprak hij uit in Marcel, premier dialogue de la cité harmonieuse, dat in 1898 verscheen. Het was eene bevrijding, deze uiting van alles wat hij aan fantastische onredelijke droomen in zijn grootmoedig hart verborg. Intusschen was hij getrouwd en hoofd geworden van een kleinen socialistischen boekhandel.
| |
| |
De hardnekkige strijd van het Dreyfusproces nam haast zijn heelen tijd in beslag, en dat is de reden waarom hij, die later zulk een buitengewoon vruchtbaar schrijver werd, in dien tijd zoo weinig produceerde. ‘La passion de la vérité, la passion de la justice, l'indignation, l'impatience du faux, l'intolérance du mensonge et de l'injustice occupaient toutes nos heures, obtenaient toutes nos forces.’ Maar het was voor den jongen Péguy geen verloren tijd. Integendeel, de Dreyfuszaak, die, min het bloedvergieten, alle nadeelen van een burgeroorlog had, was voor hem en zijne jonge vrienden eene harde maar uitstekende school voor de ontwikkeling en verdieping van hunne politieke gedachten. Misschien was dit niet voor alle strijders het geval, maar wel voor de weinigen die, zooals Péguy, een onwankelbaar zelfvertrouwen bezaten en eene groote rechtschapenheid. Hoe men ook over de Dreyfuszaak zelve moge oordeelen, over één ding valt niet te twisten: de ontzaglijke invloed dezer crisis op het intellectueel en politiek leven van Frankrijk. En van al de vormen die deze invloed heeft aangenomen toont ons een deel van Péguy's werken een der belangrijkste.
Hoe hevig de strijd was dien Péguy destijds voerde blijkt uit de herinnering die Alexandre Millerand aan zijne kennismaking met Péguy heeft bewaard en waarvan hij in de voorrede van het eerste deel van Péguy's volledige werken vertelt. Het was in de woeligste periode der Dreyfuszaak; de hartstochten waren opgezweept en de toon der polemieken steeg tot eene ongehoorde heftigheid. Het was op het redactiebureau van een krant, waaraan hij meewerkte, dat Millerand Péguy voor de eerste maal ontmoette. In gezelschap van eenige studenten, wier leider hij was, kwam Péguy, in naam der intellectueele jeugd, eischen dat de meer voorzichtige
| |
| |
politici haar voorbeeld zouden volgen en zich met hart en ziel in den strijd zouden werpen voor waarheid en voor recht. Op een hartstochtelijken, dreigenden toon herhaalde Péguy de woorden: ‘Nous vous sommons... Nous vous sommons...’ Maar dit geweld zou slechts van korten duur zijn, ten minste in dien vorm. Hij zag wel in dat in die richting zijn weg niet lag. Niet tot het voeren van den dagelijkschen daadwerkelijken politieken strijd was hij geroepen. Met het wapen dat hem het best was vertrouwd, het geschreven woord, en waarin hij de volle maat zijner kracht kon toonen, zou hij een strijd beginnen voor edeler belangen, niet een strijd voor deze of gene politiek, maar tegen elke politiek.
Zijne opvatting van de politiek was trouwens niet van een aard om eene directe politieke actie te vergemakkelijken. Dat zal de beschouwing zijner geschriften duidelijk aantoonen. Maar er is nog iets anders. Zijne groote intellectueele eerlijkheid, zijn onwankelbaar geloof in de hoogste idealen en zijne sterke persoonlijkheid kwamen in verzet tegen de politieke gelukzoekerij en de geestelijke mediocriteit die hij in zoovele kringen aantrof. In zulk gezelschap verloor de politieke actie veel van hare aantrekkelijkheid. Hij verkoos dan ook eene zekere afzondering, en boven den dagelijkschen actieven strijd den ernst van het blijvend woord, die beter bij zijne meditatieve natuur paste; zijn invloed zou wellicht niet zoo verstrekkend zijn, maar des te grooter op de getrouwen die hem omringden en des te meer vruchtbaar voor de toekomst. Dat waren de voornaamste redenen die Péguy dreven tot het stichten van Les Cahiers de la quinzaine.
Dit tijdschrift, waarvan het eerste nummer in januari 1900 verscheen, was in het begin dezer eeuw een der belangrijkste fransche periodieken. Ten eerste door de persoonlijkheid van zijn stichter,
| |
| |
in wien een aantal jonge schrijvers van groot talent een leider erkenden van buitengewone begaafdheid en zeldzame autoriteit, en, ten tweede, door de belangrijkheid der bijdragen. Eene nieuwe generatie kwam er aan het woord. Het waren Les Cahiers de la quinzaine die voor het eerst de namen bekend maakten van Jean en Jérôme Tharaud, R. Rolland, G. Sorel, F. Porché, J. Benda, E. Moselly, M. Vuillaume, P. Hamp. En tusschen de medewerkers trof men auteurs aan van diverse kunstrichtingen als A. France en P. Mille, A. Suarès en D. Halévy. Dit tijdschrift, dat van af zijn verschijnen op een zeer hoog peil stond en gedurende zijne vijftienjarige loopbaan nimmer in belangrijkheid verminderde, wat wel een zeldzaam feit is voor een tijdschrift, of eene zijner hooge hoedanigheden verloor, is voor Frankrijk's moreele en literaire geschiedenis van overwegend belang omdat het een spiegel is van de moreele en literaire evolutie eener generatie, die eene grootsche taak te vervullen had. En het zijn de bijdragen van Charles Péguy die van deze evolutie het meest volledige en zuivere beeld geven.
Niettegenstaande de groote literaire waarde van Les Cahiers de la quinzaine, was deze uitgave eene gewaagde onderneming. Buitengewone moeilijkheden, zoowel geestelijke als stoffelijke, had Péguy te overwinnen en gedurende de vijftien jaar dat het tijdschrift regelmatig bleef verschijnen, werd het bestaan ervan even regelmatig bedreigd. Maar het was het werk van gansch zijn leven; hij mocht zich niet verwonnen geven. ‘Celui qui ne se rend pas a raison contre celui qui se rend,’ schreef hij in L' Argent. En met eene onwankelbare overtuiging, met eene koppige volharding streed hij door, die heele reeks van jaren; slechts toen hij op het slagveld zijn roemrijk einde vond, had ook het tijdschrift opgehouden te bestaan.
| |
| |
En voor welk doel voerde hij dien wanhopigen strijd? Een zijner medewerkers, de dichter François Porché, heeft het met de volgende woorden duidelijk in het licht gesteld: ‘Dire ce qui est, et rien de plus; dire ce qu'on sait et rien de plus. Poursuivre le mensonge sous toutes ses formes: mensonge politique et mensonge littéraire, faux esthétisme et démagogie. Ne se laisser arrêter dans cette chasse par aucune considération de carrière, par aucun égard en vers les personnes, par aucun préjugé de ce respect qui est une connivence et une complicité. Faire bien son métier, transporter dans le travail intellectuel le goût du bel ouvrage, l'honnêteté, le scrupule des anciens ouvriers manuels...’ Dit doel behoort tot de verhevenste die een auteur zich stellen kan. Maar het groote en zeldzame wonder is dat Péguy dat verheven doel heeft bereikt.
|
|