Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina IV] [p. IV] IIGa naar voetnoot1). Banise. Hoe gloeid' den heldenmoed, in strijdbren balacin! Wen, hij aan 't blaken door den Eed'len gloed der min, Gelijk een tweden Mars, voor Pegu's trotsche muuren het dond'rend' oorlogsvuur manmoedig kon verduren. Zijn Zuster, die den Staf van Ava's rijkstroon zwaeid, en op wier hoog bevel den oorlogsstandaard waaid: Versterkt' hem met haar heir, om 't forsch geweld te wreken; en op god mavors veld de krijgstrompet te steeken. in 't end' word Chaumigrem gewenteld in zijn bloed; en Pegu's rijksprinsess' voor 't dood'lijk lot behoed. terwijl de huwlijksmin, een trits van helden kroonde en vorst Xemindo's kroost, haar blanke deugd beloonde. Zoo zegevierd de deugd, in spijt der tijrannij! Zoo zegepraald, den moed, op Pegu's roofharpij! Zoo zien wij forsschen Mars, zijn venus minlijk kusschen! Zoo zien wij 't oorlogsvuur, in Pegu's wallen blusschen! J: B: voetnoot1) hs. Arch. Vliss.; zie Dl. 1 blz. 17 en Aant. 10. Vorige Volgende