Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] Het winterkoninkje Koning Winter vroeg verbaasd Aan de kleine winterkoning: ‘Jij, die bontjas hebt, noch woning Hoe doe jij als mijn stormwind raast?’ ‘Ik? De schuren zijn geschapen Om in het warme hooi te slapen Dan in deze, dan in die. Cui, Cui, Cui!’ Koning Winter, zeer gebelgd Deed het in de schuren vriezen. ‘Ziezo’, hoorde men hem briesen ‘Het winterkoninkje is verdelgd’. ‘Ik, ik woon al’, riep de rakker ‘Op de oven van de bakker Dan op deze, dan op die. Cui, Cui, Cui!’ Met wat hagel door de schouw En een sneeuwbui daarenboven Doofde Winter 't vuur in d'oven. ‘Vlerk’, riep hij ‘nou heb ik jou’. ‘Ik, toen d'oven niet wou gloeien Ben gaan wonen bij de koeien Dan bij deze, dan bij die. Cui, Cui, Cui!’ [pagina 383] [p. 383] Toen liet Winter, vol venijn Zo geducht de kou invallen, Dat de dieren in de stallen Allen doodgevroren zijn. 't Vogeltje wist te ontvlieden Het huis in van twee echtelieden Dan bij deze, dan bij die. ‘Cui, Cui, Cui!’ Maar ik heb nog niet verteld, Dat de man reeds wat aftands was En de vrouw, daar dit haar kans was, Hem getrouwd had om zijn geld. Tussen die twee liefdelozen Is het vogeltje bevrozen, Stierf het van melancholie. ‘Cui, Cui, Cui!’ Léon Xanrof Vorige Volgende