Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] Herinnering ‘Het regent, en ik, in den regen, hoor een herinnering...’ Er was een hoog dak in de stad en tusschen de goten een raam - tien jaar, tien jaar is dat nu al geleên, maar gonst het, als toen, door de dakgoten heen, dan zijn we in jouw kamertje saâm. Er was een lampje aan den muur vlak tegenover het bed, en in dat licht hing God aan het Kruis, links daarvan hing een oud dorpshuis en rechts hing je moeders portret. ‘Hoor den regen’, sprak jij. - In jouw arm lag ik uit te zien over de stad - toen heb jij je eensklaps opgericht, hield met je hand mij de oogen dicht en knielde in het bed, en bad - Wat was er te veel in jou? wat was die overvloed waarvan men zelfs niet meer fluisteren kan, waarvan men zich op moet richten, waarvan men met God alleen zijn moet? - Ik zag, door je vingers heen, het lichtje, het stralende raam - ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt’, begon je te bidden, en, na een tijd, verstond ik mijn eigen naam. [pagina 250] [p. 250] Sindsdien, wat er goed in mij is, bleef bij dit te-veel in jou; God rekene mij mijn leven niet aan, Hij moge, als Hij mij verstaan wil, verstaan het woord eener biddende vrouw. Thans woon ik in donker land en in een andere stad; maar het regent hier veel, en als tien jaar geleên zingt het water dan 's nachts door de dakgoten heen; o God, als ik dat niet bezat! Als ik dat niet bezat: het gebed steeds in den regen verstaan! - het goede is een onvermoeibare zang, maar wat slecht is wordt moede, en is allang vóór het zingen kan, ondergegaan. Vorige Volgende