| |
| |
| |
Het veer
Toen de avond viel, maakte Sebastiaan
het koord dat zijn twee polsen om de boom
geboeid hield langzaam los, rukte één voor één
de pijlen uit zijn dij, zijn borst, en wierp
hen achter zich in 't gras; ontbindend voorts
de witte lendedoek, wies hij zijn wonden
bij een naburig vijvertje en bevrijdde
zijn lichaam van bezoedeling en bloed.
Rondziend in 't wijde land, de duinen links
met stijgend licht daarachter uit de zee,
rechts de stad in de verte met haar torens,
rood vuur en viaducten langs de kim,
koos hij het klimmend pad dat langs een dijk
de vaart bereikte, en bij dit blanke water,
breed bed van vrede, uit dieperliggend land
opgekneld als een zware scheur, vol gloed,
vol spiegeling, met riet bezoomd, verwijlde
een uur of wat, geleund tegen de muur
van een klein boerenhuis, Sebastiaan.
Er voer een veerpont heen en weer. De geest,
in 't klimop schuilend, kon, over de haag
van 't morsig erfje waar hij stond, het volk
bij de aanlegplaats zien wachten, wijl het vaartuig
bepakt met passagiers, vee, wagens, fietsen,
en auto's soms, dof ronkend, met geknars
van klos en ketting, aangeschoven kwam
uit de gekleurde rust der watervlakte.
Dan dreunden paardenhoeven op 't plankier,
op 't grintpad kraakten wielen, de auto, ver reeds,
zoemde op de diepe polderweg, er werd
een bel geluid, de brug ging op, en weer,
| |
| |
met de ingescheepten, schoof 't verdubbeld beeld
over de telkens in de waterweerschijn
donkerder avondhemel naar een doel,
een overzijde, reeds door dauw uit zicht.
Halfweg het water hing de damp, en weldra
zag, talmende, Sebastiaan niet meer
dan keer op keer een kleine lamp verdwijnen
en weer opdoemen uit de duisternis.
Zo werd het nacht en de gestorvene
was om de stilte zeer bevreemd. Een hond,
die hem niet aangeblaft had, was hem steeds
met argwaan blijven gadeslaan; de kippen,
bijeengehurkt, hadden hun loos alarm
gestaakt, maar gingen niet op stok. Toen, eensklaps,
viel lamplicht door een raam en in 't vertrek
waarin Sebastiaan naar binnen keek,
zat een man bij de tafel, in blauw hemd,
de mouwen opgestroopt, en in zijn vuist
een krant, gekreukt, ongeopend; en een vrouw,
wier blik naar 't venster was gekeerd, lag slap
diep in het witgekalkt vertrek te bed
te zien naar dingen die zij hoorde en zag
maar niet bevatten kon, een trek van pijn
om de vermoeide mond en van bevreemding.
Die stilte was de stilte niet des doods,
het hemels licht niet, dat Sebastiaan
toen pijlen hem doorboorden had aanschouwd;
het was geen rust, geen immer helderder
gezang, waarvan de brede eentonigheid
weer stilte wordt, gelijk een zee, gelijk
een korf vol bijen of een bos vol wind;
die stilte daar was aards en warm, was zwanger,
hoop, aanvang, was een ademhaling die
| |
| |
zich inhoudt bij de diepste teug, geluk
dat zich een hand voor ogen legt en zwijgt
en peinzend zich bezint, een oponthoud
waarin, als in een slaap, het vrije bloed
de dag verzoent en onbelemmerd droomt
van nieuwe dagen deze dag gelijk.
Stilte als een eerste dag, en daarin stond
Sebastiaan, de schaduw, zeer bevreemd
dat hij, toen hij in leven was, zijn hoop
gesteld had op een hoger heil dan dit
thuiskomen in een slapend vruchtbegin;
dat hij begeerd had naar de geest terwijl
het wonderbaarlijk lichaam in de tijd
hem gans bewoonde; en dat wie sterft eerst ziet
hoe dieper 't bloed is dan de hemel hoog;
dat hij geen zoon had, kwelde hem, dat hij
verzuimd had, vóór hij heenging, van zijn jeugd
iets hier te laten, wakend; dat hij thans
uit een onvruchtbaar graf de barre tocht
naar de overzijde aanvaarden moest, een blinde,
zon voelend op zijn hand, op goed geluk.
Men troost ons, zeggend: Gods barmhartigheid
reikt verder dan zijn wet. Dan kan niet zijn,
dat, toen Sebastiaan's lichaam werd vermist,
een vogel werd gezien, rechtstandig, wit,
heendrijvend met gestrekte hals naar zee.
Dan hecht ik eer geloof aan het verhaal
dat er die nacht in 't huis nabij het veer
een kind geboren is, zo stralend schoon,
dat men, de warmte ziende van zijn blik,
aan blauwe lucht moest denken, melk en vruchten,
aan stromend water waar men baadt en waar
men na het bad naakt inslaapt in het gras.
|
|