Anthonie Donker
‘Maar wij...?’.
Een spel van jeugd en arbeid in vier tooneelen
Al lezend voelt men voortdurend tal van bezwaren tegen de tekst van
Anthonie Donkers openluchtspel, door de
V.C.J.C. op de prachtige Pinksteravonden van dit jaar op de heide nabij
Soesterberg uitgevoerd en thans in druk
verkrijgbaar gesteld; - al lezend kan men zich niet vrijmaken van kritische
gestemdheid tegenover de ten aanzien van zulke ernstige problemen als
werkloosheid en verkeken kansen der opgroeiende jeugd pathetisch te noemen
blijmoedigheid, waarmede Anthonie Donker het gegeven van zijn spel in verzen
heeft gebracht. Maar deze gestemdheid zal geen standhouden. Wie, zoals ik,
gehurkt op de heide, in de verrukkelijke avondstilte, dit spel heeft zien
vertonen op een door dennen omringd toneel van planken en rietmatten, heeft
menige bedenking prijs moeten geven. Daar is de regisseur, Abraham van der
Vies, daar zijn de spelers, die uitnemende prestaties hebben verricht, mede
dank voor verschuldigd. En zij mogen wel, als Goethe deed, een gedenkteken
oprichten voor de genius loci, die op deze avonden zulk een
plek met zulk een onbetrokken hemel zegende.
De inhoud van het stuk geeft achtereenvolgens een beeld van onbezorgde
jeugd, ontwaken van arbeidslust, bekwaming, hoopvol optrekken naar de
werkplaatsen, uitgestoten worden, in staat van ontzenuwende werkloosheid
verkeren, een toevlucht zoeken in het zielsbewust worden der persoonlijkheid,
of, zoals de hoofdfiguur Harald te zien geeft, ontkomen naar het eigen
innerlijk.
Wat de verzen betreft, Anthonie Donker heeft stellig voor dit stuk het
meest te danken gehad aan zijn eigen Faust-vertaling. Ook van de Faustverzen is
de deugd, of, als men van een ander plan kijkt, de tekortkoming, dat zij
menselijke spraak spreken en de taal in een passieve toestand laten van zelf
niet werkzame bouwstof. Voor de momenten van bezinning ge-