Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza
(1961)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |
glazen bol’ betekent, is niet recht te zeggen. Ik meen op te maken, dat de dichter twee wezens in zich voelt, zijn menselijk hart dat lief heeft, en zijn dichtende geest. Deze geest heeft zichzelf vervolmaakt tot een transparante microcosmos, rond als de wereld zelve, die thans gereed ligt zich te gaan weerspiegelen in het afgerond-gevormde ziels-oppervlak van de dichter. Men denke vooral niet aan een viskom, of aan een holle tuinspiegel zoals Flaubert er een had in zijn burgermansachtertuintje; men denke aan een massieve reusachtige stuiter. De dichter is met zijn geest gereed, maar zijn ander ik, zijn hart, zwerft nog her en der in de wereld en weigert zich nog aan de weerkaatsing bloot te stellen.
Kom dan, o hart, aan bergen vreemd,
O hart, vreemd in de dalen,
Ik heb het glas al blank gezeemd
Voor 's hemels heldre stralen.
Ziehier, met de bekoorlijk zangerige aanhef in de eerste twee regels en met de daarop volgende absolute onzin van regel drie en vier, een onzin alleen mogelijk bij een zo methodisch in zichzelf afgeronde geest, - ziehier, het talent van Uyldert ‘in a nutshell’. Telkens begint weer een liedje en telkens komt weer een zekere plechtige methode met stroefheid de zang remmen. |
|