mer los-dromen, en zijn moedeloze mijmeringen
die nimmer wegijlen kunnen van het voorwerp dat hij begeert, de huid van een
vrouw, haar knie, haar ogen, dat hij begeren blijft ondanks zichzelf, verbannen
binnen de geur, de vorm, de glans, verdwaasd, bedwelmd en huilend van gekrenkte
hooghartigheid -,
Karel van de Woestijne is een dichterdier. Ik
herhaal het, al klinkt het gedurfd -, de dichter in hem is het dier in hem. In
elke jambe stremt en smoort een kreet van een ‘animal triste’, poëzie-schrijven
is voor hem wat voor anderen dansen zijn kan: uitdrukking vinden in een fysieke
bewogenheid. Uitdrukking waarvan?
Wij weten het niet, wij voelen alleen dat het, ergens buiten de kleine
lichtkring van ons bewustzijn, ergens in ons donker bloed, stampt en rochelt en
ademt en met de hoeven slaat, en dat het een ontspanning, een bevrijding, een
fysiek genot is, het in ons te laten uitvieren, wegrazen, doodlopen. Want ons
vlees blijkt ten slotte zwaarder dan zijn ontroeringen, en het was om de
organische bevrediging eerder te doen dan om de opwinding, waarin slechts meer
cynisch of intellectueel aangelegden een plezier kunnen smaken. Wat voor Karel
van de Woestijne nog belangrijker is dan het gedicht is de daad van het
dichten, woorden als noten open te kraken tussen een opzettelijk vertraagd
ritme, de wellust een aandoening bloot te leggen onder een wrede zelfspot, de
huiver zelf èn toorts èn spiegel te zijn, zichzelf uit te dagen, te
verhovaardigen, te minachten. Gedichten in de vorm van eindeloze alleenspraken
met het lichaam; een taalvermogen als een zintuig; door de keel dringt de stem
niet naar buiten maar naar binnen, schroeit in het bloed, verwoest het hart, en
sloopt het organisme tot een zalige matheid.
Wat de titel van de laatste bundel ‘
Het zatte hart’ betekent, kan ik niet met zekerheid
zeggen. Betekent het dronken, mistroostig of bevredigd? Als ik met het
bovenstaande u iets van de sfeer van deze poëzie gesuggereerd heb, kan het voor
u alle drie deze betekenissen hebben. Van de Woestijne is altijd zon-