blijven als de ‘aparten’ die iedere generatie heeft, van geheel
persoonlijk-bepaalde waarde, dwaalsterren op de grenzen der geslachten, waarvan
Gossaert en
De Haan reeds uitdoofden, terwijl
Bloem zich goedschiks bij een volgende generatie
liet inlijven (een geval van de- of regeneratie, al naar men het van toen of
thans beziet).
Een bloeiende literatuur, als de onze sinds 1880 is, heeft schrijvers
van 60 en schrijvers van 20 jaar die tegelijk werken en tegelijk van betekenis
zijn. Dat wil literair zeggen, ongeveer vijf generaties. Men herkent de
sterkere aan een republikeins verband en de zwakkere aan een zoeken naar hun
leider.
Grote literaire persoonlijkheden blijven natuurlijk buiten hun generatie
van het merkwaardig belang, dat de volgende geslachten zich in hen van een
eigen richting bewust maken. Baudelaire was, in 75 jaar, beurtelings
parnassien, symbolist, fantaisist en religieus; Rimbaud was symbolist met
‘Bateau ivre’ en spiritualist met ‘Saison en enfer’. Doet men hun een dieper
onrecht aan, door een dusdanig kameleonesk voortleven? Ik geloof van niet,
juist van niet. Men kan een dichter niet hoger eren dan door hem als tijd- en
geslachtgenoot te blijven waarderen.
En omgekeerd is de studie van de hedendaagse poëzie de beste weg tot die
van andere tijden. Een goede tijdgenoot geeft ons tien vergeten dichters terug.
Hoe geheel anders leest men Middelnederlandse lyriek en epiek als men
Leopold verstaat, hoe geheel anders de Reien
van
Hooft en
Vondel als men met
Boutens begonnen is!
Poots ‘Endymion’, dat prachtige gedicht, is heel wat gemakkelijker
naar juiste waarde te schatten door iemand die Gossaert bewonderen kan; en naar
welk een door ons verwaarloosde 18de eeuw wijst reeds zijn naam en wijzen zijn
latiniseringen terug!
Zo kan de studie van tijdgenoten van groot belang zijn, en een zeer
geschikt middel daartoe kan een jaarlijks-voortgezette bloemlezing zijn als Mr.
Thomas Moult van Engelse poëzie