| |
Jan Prins
‘Verschijningen’
In het talent van
Jan Prins, schuilnaam van de gewezen
zeeofficier
C.L. Schepp, zijn een gemakkelijkheid en een
kracht zodanig tegelijkertijd eenvoudig en spontaan, dat men ze haast niet meer
onderscheiden kan. Er is in zijn poëzie een beweging die direct samenvalt met
de bewogenheid van het hart, zodat we voortdurend blijven voelen dat de man die
deze verzen ging schrijven dezelfde is als, en geenszins de mindere is van, hem
die voor ons uit deze gedichten oprijst. Dit geeft zijn beste verzen een warmte
van waarachtigheid, van niet meer willen maar ook niet meer kunnen zijn dan men
is, van ruime kinderlijkheid, van iet-wat gedempte maar verfijnde
natuurlijkheid. De verfijning | |
| |
dezer natuurlijkheid ontneemt alle
ruwheid aan de rondborstigheid, zij ontspringt uit de natuurlijkheid zelve, is
er om zo te zeggen de rijpheid van. Want men bespeurt geen zweem van
verstandelijke strijd, van intellectuele vermoedens, van uit het
onderbewustzijn of uit welke bovenaardse staat ook opgeroepen kracht, die temt
of ordent. Zijn bewustzijn beperkt zich tot wat het hart werd ingeboren, het
hart, dat is onze menselijke natuur. En wat hij om zich heen waarneemt, is de
‘andere’ natuur die met de zijne congrueert. Deze blijde, altijd edele,
waarneming geeft telkens het hart een lichte, verwonderde bewogenheid die zich
over weet te zetten in zijn symmetrische poëzie, waarin het gevoel onmerkbaar
zich uitbreidend verder plant. Het zijn verzen van ‘zon, mist en stilte’, van
morgendauw en vredige schaduwen, van liefde waar de innigheid sterker was dan
de hartstocht, van openhartigheid meer van onmiddellijke uitstorting dan
losgedwongen bekentenis.
Het is merkwaardig dat ik deze poëzie telkens weer met menselijke
karaktereigenschappen moet omschrijven, man en werk zijn hier bijna vegetatief
verbonden, en altijd weer zie ik de zeeman, met de bevrediging die veel reizen
en de blijdschap die veel weer-zien moet geven, met het recht-uit van een
onbezwaard gemoed, met de rust van de in de ruimte ontladen gedachte. Voor de
afgrond onder hem vond hij kaarten en kompas, aan de afgrond boven hem wijzen
de sterren de weg over zee. De wereld, omhoog en omlaag afgesloten, heeft een
weldadige wijdheid die wij begrijpen kunnen, zij is een zacht panorama dat
langs ons schuift. Of wij langs haar? In haar verborgen gevaren vindt ons hart
zijn ernst. Tegenover haar elementen is ingetogen kennis sterker dan roekeloos
spel.
Men onderschat de techniek dezer poëzie al te licht, omdat hier kracht
en gemakkelijkheid, zoals ik al zeide, zo vaak samenvallen. Het ritme is even
sterk als het metrum, de gedachte legt zich neer in de strofevastheid. Wat men
vooral bewonderen moet is de zinsbouw. Schepp schrijft volkomen spreek-taal, er
is ook wanneer hij tot niet geheel van banaliteit vrije poëtische | |
| |
ontboezemingen of mijmerijen vervalt, nimmer een gezwollenheid van taal, nimmer
een poëtische gekunsteldheid in de woorden. Hij schrijft zoals hij spreekt,
maar dit wordt poëzie door de werkelijk meesterlijke wijze waarop de zin, in de
strofe uitgesponnen, zich in het rijm breekt maar bij het slot-rijm zich naar
een hoger plan weer natuurlijk samentrekt. Hij heeft nimmer, wat van
Cats tot
Adama van Scheltema hindert bij het merendeel
der dichters die natuur-taal schreven, een soort brokkeligheid van zin die met
de regel of met het eerste rijm al geremd wordt, hij heeft nimmer een
opzettelijke eenvoudigheid die een erger pathetiek wordt, neen, alles bij hem,
natuur-taal blijvend, ademt, beweegt en zingt. En gesteld dat hij, - maar hij
is er te echt voor -, in plaats van landschappen en vergezichten, in plaats van
de uiterlijk-zichtbare dingen, met hetzelfde taalvermogen het menselijk
gevoelsleven, dat nu vrijwillig schuilgaat, zou bezongen hebben; - gesteld dat
hij de nodige zwakheid had, om snik en lach, stormloop en neerslachtigheid, en
al de innerlijke zichtbaarheden direct, zoals men dat noemt, in zijn zuivere
taal te vertolken -, hij zou terstond Hollands populairste dichter zijn en
tevens die zulks het meest terecht en het meest blijvend zoude zijn. Hij heeft
nu, bijna had ik gezegd: helaas, iets te weinig van
Speenhoff en iets te veel van
Gossaert (onder wiens invloed enige gedichten
van ‘
Verschijningen’ merkwaardigerwijs onloochenbaar zijn
geschreven: ‘Het dansende meisje’ b.v.). Nu blijft zijn tekening sterker dan
zijn lyriek, zonder in tweestrijd te zijn, hetgeen soms, en steeds vaker,
aanleiding geeft tot een vlotheid die ondiep en een geestigheid die vlak
blijft. Dit wordt enigszins, maar nooit geheel, vergoed door een zeer levendig
kleurgevoel en een tederheid van atmosfeer, waarin die kleuren dan weer smelten
en oplossen (‘Het landjuweel’ is een frappant voorbeeld van al zijn deugden en
tekortkomingen).
Ongetwijfeld blijft ‘Tochten’ zijn beste bundel. Daarin gaven ‘De ruime wind’,
‘De zwerver’, ‘De schutsluis’, ‘De wolk’ en ‘Bali’, en vooral ‘Zooals gij in de
schaduw zat’ -, de | |
| |
grenzen aan van een gebied dat wijder was en
stoutmoediger werd doorschreden, dan ‘Getijden’ en thans ‘Verschijningen’ laten bepalen. Zulke verschrikkelijke dingen
als ‘Het molentje’ en het stuk-gedeclameerde ‘De bruid’, die in ‘Tochten’ voorkwamen, vinden we daarentegen in
‘Verschijningen’ niet terug. Het geheel is gelijkmatiger, evenwichtiger, maar
vlakker, ja, helaas veel vlakker. Het gemis van vaart, van dadelijke inzet en
aanloop, werd groter, langzamer, maar niet altijd bloeiender, schemeren lijnen
en kleuren open. De introductie is in sommige gedichten te aarzelend, te
omschrijvend, zelden direct het ding zelf. Zelden ook, behalve in het langere
verhalend gedicht ‘Het Indische land’ waar de trage gang van de dag van morgen
tot avond, zo prachtig evenwichtig wordt volgehouden naast de tocht van de kust
naar het bergland, zelden vindt men een voorval, een avontuur, een ontmoeting,
een kleine anekdote, die voltooid wordt en zin krijgt: het blijft meestal bij
een sfeer-aanduiding, een even opdoemen van een gestalte, een weer omsloten
worden door een melodieuze schemering. Ik denk b.v. aan ‘Het huis’. Maar onder
de goede gedichten, die een ieder wel zullen aanspreken, zo direct en eenvoudig
wordt de waarneming van het uiterlijke beeld naar het innige gevoel
overgebracht als een natuurlijk ineen-bloeien van wereld en hart, - onder deze
goede gedichten heeft mij persoonlijk ‘De zeilen’ het meest gezegd. Ik reken
het te behoren tot Schepps beste werk.
Ver over de zonnige heide
stond tot den golvenden rand,
die 't lichte van 't donkere scheidde,
de dag, - stond de morgen in brand,
en dralend en drijvend tegen
het blauw, met elkander mee,
zag men zich de wolken bewegen,
| |
| |
Wij lagen onder den hemel,
van wisseling en gewemel,
van peillooze stilte rondom. -
Wij lagen er, en wij zagen
naar einders heimlijke ree
het langzaam gaan onzer dagen, -
Maar in uw liefde geborgen,
was ik als een weerloos kind
in den ontzaglijken morgen
van licht en van ruimte en van wind, -
en voor mij uit, - in den zachten,
van ons geluk, - mijn gedachten,
Vreemd, het langzaam binnenwaarts schuiven der ontroering deelt zich,
terwijl ik dit gedicht herlees, weder aan mij mede. En ik denk: zie hier een
dichter die van zijn eerste gedicht af eender bleef, maar zijn eigen toon
bewaarde. Is dit reeds een verklaring waarom ‘Tochten’ belangrijker was? In dit gebied is stilstand toch
geen achteruitgang? Kan het niet aan ons gehoor liggen: wij zijn de laatste
jaren aan geforceerde taal te gewend geraakt; wij vinden schreeuw-, jammer-,
snik-, jubel-Hollands gewoner dan dit spreek-Hollands?
We staan wat verbaasd tegenover een houding tot de natuur die zo weinig
dualistisch is. Onze grootste mogelijkheden zouden er door verloren gaan. Een
zo volkomen afzien van alle strijd, neen, een zo argeloze en volledige overgave
aan het gevoel, dat is onze natuur, dat is onze speelbal en tevens onze
hinderlaag, gaan we niet-begrijpend voorbij. Zich zo geheel één voelen met iets
waartegen wij geestelijke kastelen verdedigen, komt ons onverklaarbaar en
misschien wat kinderlijk voor. | |
| |
Geen ontoegankelijk terras ergens
te hebben, buiten het heelal: in een zekere dienstbaarheid te leven, het is
bijna een wonder.
|
|