nen wij geen enkele
persoonlijkheid als Flaubert, Strindberg, Dostojewsky, aanwijzen. Ook op het
gebied der literatuur, wederom, ligt verreweg onze sterkste mogelijkheid in het
markante zien, in de weergevende beschrijving met, als doel, een dieper
typering.
Als voorbeelden daarvan in onze hedendaagse letterkunde, zou ik o.a.
willen noemen
Johan de Meester in zijn ‘Geertje’,
Margot Scharten, speciaal in haar beide romans
‘Sprotje’ en ‘Een huis vol menschen’, Querido, die met al de
buitengewone techniek van zijn fantastische aanleg in zijn ‘Koningen’ toch niets anders bracht dan waarnemingskunst.
Bij de Vlamingen zouden we kunnen noemen
Streuvels,
Baekelmans, e.a.
En ook dit nieuwe boekje van
Herman de Man ligt zuiver op het gebied van
beschrijvingskunst, maar, laten wij er direct aan toevoegen, het behoort tot de
allerbeste specimina die wij op dit gebied kennen.
De inhoud ervan is bijna te eenvoudig om na te vertellen.
Het beschrijft de nauw-merkbare wisselingen, de ebben en vloeden van
het ingetogen leven van ‘juffrouw Therees’. Met een verzorgde fijnheid van
knappe schilderijtjes tekent de schrijver de vlug verglijdende beelden,
interieurs en landschappen, van het stille dorp aan de Lek.
Het op en neer stomen van de vrolijke raderboten die aan de
aanlegplaats altijd even wat vertier brachten en af en toe een verdwaalde
stedeling in het kleine gehucht van enkele rode huisjes aan de rivierdijk
achterlieten. De zalmvisserij met, daaraan verbonden, een gaan en komen van
gasten. De jagers die ieder seizoen, met het druk bedrijf van knechten en
honden, de herberg met levendige drukte kwamen vullen. Daartussen beweegt zich
juffrouw Therees, stijfjes en ingetogen, en meet haar leven af naar deze telken
jare herhaalde mijlpalen.
De goedmoedige kapitein van de ‘Snackert’ heeft zij hooghartig
afgewezen in een vaag en verborgen besef, dat er nog iets anders in het leven
moet zijn, dan deze aangenomen sleur van dag op dag. Zo wordt zij een dagje
ouder, onkreukbaar in hare