van Judith van Esten te gaan houden en met haar te trouwen. Zo
gedacht, zo gedaan. In de verlovingsmaanden leert Fronde aan Judith, dat zij
haar ‘ongebreidelde’ sensuele natuur moet weten te beheersen, hetgeen al
voldoende schijnt te zijn om tot een hoog-geestelijk, peinzend (analyserend)
leven te geraken. Het boek eindigt met de overdenkingen van het meisje, als zij
zich de avond vóór haar huwelijk, ter ruste begeeft:
‘Het ongebreidelde in haar, zooals hij eenmaal gezegd had, dat was het
verleden. Het roekeloos zich wegschenken, het gedachteloos spillen van haar
wezen, het zich zonder tegenweer laten gaan op haar begeerten. In hoofdzaak
wist ze dit overwonnen. Ze had de waarde leeren beseffen van de
zelfgebondenheid, in denken, in plichten, in de liefde. Ze had leeren verstaan,
dat het wild zich uit leven naar alle zijden juist den diep-door-pijnenden
weerslag, de knauwende onbevredigdheid moest ten gevolge hebben en louter de
zelf-beperking, het intoomen van het begeertewezen, de innerlijke rust van het
geluk konden brengen. En moest ze thans niet, zij, die zich altijd liefdevrouw
bij uitnemendheid had geloofd, met beschaming erkennen nu eerst te gaan
doorvoelen, wat liefde was... leerde hij haar niet aldoor dat niet het
wild-onbeheerschte, doch het sterk-teedere, niet het roekeloos-overgegevene,
maar het langzaam-gewordene, het opgebouwde, het stil-gegroeide was het ware,
het eenig-blijvende? Een stroom van ontspannende droefheid ging door haar heen.
Toen voelde zij zich diepstil worden en géén ander verlangen bleef, dan zich nu
bij hem te weten. Langzaam begon ze zich uit te kleeden, bijna in verdooving en
toen ze zich schikte in de omkleeding van het bed, was het of hij over haar
stond gebogen. En de woorden, die hij het laatst gezegd had, werden haar tot
eindelijk gevoelsbezit.
“Maar enkele uren meer.”’
Dit is de moraal der legende van het leven van Judith. Na de hel der
‘donkere jaren’, na de loutering der verloving, treedt zij, enkele uren later,
de lichte jaren van het huwelijk in. Zal de schrijver, in een derde deel, zijn
Pathologische Trilogie