[*]
Er viel verder niets meer voor mij te doen. De laatste der personages had ik op haar plaats van bestemming afgeleverd. De avond begon reeds in te vallen. Vlak voor mij maakte de schijf van de maan zich uit de schemering los. Hoog aan de hemel schitterde de avondster.
‘Venus’, dacht ik. ‘Een flonkerende diamant, eindeloos ver weg. Haar taak op aarde is volbracht. Haar ballingschap is ten einde. Ze is weer teruggekeerd in de schoot van haar Olympische familie. Het spel is uit. De personages van het spel hebben zich teruggetrokken. Ik ben weer alleen. Alleen met de maan’.
‘De philosoof en de maan’, zei ik hardop. De woorden bleven op de stilte drijven als werden ze daar vastgehouden. Ze hadden een omineuze klank. Ik wierp een wantrouwige blik naar de maan die langzaam maar zeker terrein won.
‘Het licht van Venus heeft me losgelaten’, dacht ik. ‘Nu krijg ik met het gevaarlijke licht van de maan te doen’.
‘De philosoof en de maan’, herhaalde ik. De omineuze woorden klonken als de titel van een boek. De titel voor een volgend boek?