De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
Gij waart zeer dicht bij ons in de tijden der verdrukking. Gij waart voortdurend in ons midden. Gij waart aanwezig tusschen de frontsoldaten der vereenigde legers die, vechtend voor de gemeenschappelijke zaak, zonder aanzien van rang of nationaliteit elkanders leed hielpen verlichten. Gij waart aanwezig in de concentratiekampen waar het hart kracht putte uit uw lied. Gij waart aanwezig in de rangen der illegale strijders wier oogen blonken van uw spiegelbeeld. Gij waart aanwezig in de gesloten huizen der achtervolgde burgers waar uw bezielend woord den kreet van angst bedwong. Als het beloofde land van onze hoop lag uw gelukzalig eiland in ons midden, beschermd door de aaneengesloten rangen onzer saamhoorigheid en, door ons aller waakzaamheid, beveiligd tegen verraad. Zoolang de vijand u bedreigde wisten wij dat wij u verdedigen moesten als ons eigen vleesch en bloed. Zoolang de vijand ons bedreigde wist gij dat gij veilig bij ons waart. Maar toen de vijand terugtrok, zijt gij ook verdwenen. Niemand weet meer wanneer en hoe, maar velen hebben uw heengaan waargenomen aan de leegte die gij achterliet. | |
[pagina 113]
| |
[pagina 115]
| |
Zijt gij het, Vrede, die ons hebt teleurgesteld, of waren wij het die faalden tegenover u..? Was uw gelukzalig eiland misschien een zinsbegoocheling geweest van onzen angst, of werd het platgetreden door de zegewagens der overwinnaars en de ruwe voeten van ons hossend feestgewoel..? Waart gij het die ons verliet, of zijn wij het die u hebben uitgedreven..? En toch was het in úw naam dat de frontsoldaten als broeders naast elkander stonden. Toch was het in úw naam dat de martelaren den dood trotseerden en de achtervolgden bleven hopen. En het was in úw naam dat de dagen spraken... Vijf jaar lang waart ge aanwezig in ons midden als de uitgestoken hand van een dierbaar vriend; als de ziel van onzen strijd; als het anker waaraan onze toekomst vastgeklonken lag. Vijf jaar lang werd uw bezielende gestalte door al wie streed gezien, uw heldere stem door al wie streed vernomen. En vijf jaar lang heeft onze gezamenlijke goede wil borg voor u gestaan. Maar toen de wapens werden neergelegd, zijt gij weggevlucht uit ons midden en, smartelijker dan de martelingen door den vijand aangedaan, is thans voor wie uw heengaan heeft | |
[pagina 116]
| |
bemerkt het heimwee naar u dat het hart verteert. Gij zijt weggegaan en gij zult niet spoedig wederkeeren. Want gij, die geen goederen bezit, geen naam, geen bank-account, waar zult gij, nu de oorlog is beëindigd en eigenbelang weer voorrang heeft, huisvesting vinden?... Wie zal nog, nu het gevaar geweken is, bereid zijn een plaats voor u in te ruimen, u een bed te spreiden of u belangeloos te voeden?... Wie, in deze wereld van handelslieden en dobbelaars, bekommert zich nog om u nu overal tusschen het puin de kleine winst weer zoo begeerlijk met haar gunsten leurt?... Neen, gij zult niet spoedig wederkeeren. Want gij die de hooge lucht behoeft van den bevrijden geest, hoe zoudt gij kunnen aarden tusschen de dooden die niet rusten kunnen omdat zij tevergeefs gestorven zijn; tusschen de soldaten die twistziek zijn geworden en baloorig omdat zij, als na iederen oorlog, wederom bedrogen zijn; tusschen de groote overwinnaars die als bloedhonden den verslagen vijand aan elkaar betwisten; tusschen de oorlogsinvaliden wier aanklacht door het schetteren der fanfares wordt gesmoord; tusschen de collaborateurs wier drijfzand deze aarde onbegaanbaar maakt; tusschen de konin- | |
[pagina 117]
| |
gen die kwijnen in hun ontluisterde paleizen; tusschen de ouderen die u verrieden en de jongeren die hun woord nog niet hebben gezegd; tusschen de illegale strijders wier strijd nog niet volstreden is; tusschen het water en het puin dat den glans van stad en landschap heeft gedoofd; tusschen de blanke en de gekleurde rassen die weigeren elkander te verstaan: tusschen de bolwerken en de bunkers van eigenbelang en dogma die de ruimte van den vrijen geest verkaveld hebben tot kleine panden van privé bezit. Gij waart veilig bij ons zoolang het gevaar ons noopte in het open veld te vechten; zoolang de bittere ernst van het oogenblik ons dwong onze verschansingen aaneen te sluiten tot een gemeenschappelijk front. Gij waart veilig bij ons zoolang het oorlog was... Maar toen de wapens werden neergelegd, bleek de goede wil die zoo krachtdadig den vijand had weerstaan niet opgewassen tegen de taak om u, den vriend, als vriend voor ons te behouden. Want de ongetemde krachten der emotie, waaruit vijandschap haar verbittering put, zijn te woelig om als fundament te dienen voor de geestelijke constructie waarop vriendschap steunt. | |
[pagina 118]
| |
O Vrede, wonderlijk kunstwerk door den mensch ontworpen maar eeuwig onvoltooibaar door de onvoltooidheid van dienzelfden mensch, de goede wil die u een tijdlang als een droombeeld van onze hoop in ons midden deed verblijven, was niet bij machte uw droombeeld vorm te geven en als een ongeschreven woord zijt gij weer opgelost in de regens en de winden die langs deze wereld zwerven. Zoolang eigenbelang en dogma den geest houden geknecht zal uw kunstwerk niet worden verwezenlijkt. Gij zijt weggevlucht en velen hebben zelfs uw heengaan niet bemerkt. Maar de enkelingen, door wie uw vriendschap kostbaarder geacht werd dan de overwinning op den vijand, hebben uw heengaan waargenomen aan de leegte die gij achterliet. Blijf bij die enkelingen, Vrede. Regen uw heimwee tegen hun vensters en zing uw harmonie door de stilte van hun eenzaamheid. Want iedere zucht uit uw mond die door hen opgevangen wordt, vertaalt uw ziel in de beelden die zij scheppen. Want iedere fractie van uw harmonie die in hun marmer wordt vastgelegd, merkt uw voetspoor, Vrede. Want ieder woord dat, door uw adem vleesch geworden, den geest bevrijdt, is een nieuwe zuil die toegevoegd wordt aan uw Parthenon. | |
[pagina 119]
| |
Blijf aanwezig in de regens en de winden die rond onze gesloten huizen zingen opdat de dooden niet vergeefs gestorven zijn; opdat van hen die de dooden overleefden steeds meerderen uw stem vernemen, hun deuren openen en uit hun bedompte huizen naar buiten treden om te zamen den altaarloozen tempel te voltooien waar, in de onbeperkte ruimte van uw schaduwloos azuur, geheel de bevrijde menschheid huisvesting vinden zal.
Breda, Mei-Sept. 1945 |
|