Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
bijlage 2
| |
[pagina 132]
| |
traijdores)Ga naar voetnoot* en bovendien zeiden ze dat we uit moesten kijken, want ze hadden aan wal twee forten of batterijen met geschut klaar staan in het dal en daar voegden ze nog bij, alsof ze kleine kinderen met de boeman dreigden, dat er nog twee andere schepen onderweg waren die de volgende dag aan zouden komen, maar wij geloofden dat niet. De batterijen konden we vanaf het schip zien, maar ze konden ons maar met één ervan bereiken.
Nadat de scheepsraad dit door signeur Van der Dusse vertelde verhaal aangehoord heeft, stelt de opperkoopman Cornelis Gerritsz. Verlooren-Arbeijt voor om deze zaak met wijsheid en voorzichtigheid aan te pakken, daar het ons geen eer zou verschaffen, noch van plichtsbesef zou getuigen, maar ons eerder te schande zou maken voor het oog van de wereld als wij nu onze gezworen vijand daar rustig zijn gang zouden laten gaan; hoewel wij er slecht aan toe zijn en het ons aan allerlei ontbreekt wat een schip nodig heeft om aan te vallen.
Vervolgens heeft de raad, weer bijeen zijnde, ook verschillende deskundige lieden en lagere scheepsofficieren erbij laten roepen; aan alle aanwezigen is duidelijk gemaakt dat de vijand die hier op de rede ligt als schip even sterk is als wij, maar dat door de twee batterijen aan wal die we zien kunnen, de verhouding drie tegen één in ons nadeel is. Waar nog bijkomt dat wij in het geheel de middelen niet hebben om bij schoten die schade aan de masten of het want toebrengen, een en ander behoorlijk te repareren, nog afgezien van de vele gewonden die er zullen vallen. Daarom hebben wij de raad aanbevolen ernstig te overwegen of we de kraak enteren, of dat we eerst proberen hem met ons geschut tot rede te brengen. Dit alles zorgvuldig overwogen zijnde, komt men eenstemmig tot de vaststelling dat zij de kostbaarste goederen wel aan land in hun batterijen gebracht zullen hebben en de minder belangrijke aan boord gelaten en dat zij daarom, als wij de kraak enteren, er waarschijnlijk de brand in zullen laten steken door hun negerslaven, die ze gemakkelijk opofferen aan zoiets en die de bevelen van hun meesters moeten uitvoeren. Wij lopen dan de kans te vergaan en omdat zij een basis aan land hebben zitten we dan gevangen. | |
[pagina 133]
| |
Daarom zijn wij van mening, dat 't het beste is om hen met ons geschut te water en aan wal zoveel afbreuk te doen als mogelijk.
Nadat aldus besloten was, werd er gebeden tot God Almachtig; daarna werd de bloedvlag gehesen en de hele middag tot 's avonds aan toe is er zeer heftig op elkaar geschoten. Ze brachten ons de meeste schade toe met de stukken aan wal waarmee ze ons voortdurend raakten, hoewel we Godzijdank niet meer dan één dode en twee gewonden hadden. Toen de avond gevallen was is de voornoemde raad weer bijeen geroepen om te beslissen wat ons het beste te doen stond, aangezien wij ook een nogal kostbare lading hebben. Als ze ons onder de waterlijn raken en we zinken, zullen onze meesters van alle goederen en winsten beroofd worden, alsmede van de inlichtingen betreffende de Oostindische gebieden die we hebben. Ook weten wij niet of de gouda in de laatste storm gebleven is, terwijl we de middelburg zwaar beschadigd achter hebben moeten laten; zodat wanneer - wat God verhoede - wij verongelukken, zij van niemand meer enig bericht kunnen ontvangen. Daarom kan naar mijn mening de beste overwinning behaald worden door te proberen - met Gods hulp - onze zieke bruid hollandia behouden in het vaderland te krijgen. Hoewel we ervan overtuigd zijn dat het niemand van ons, van de hoogsten tot de laagsten, aan moed ontbroken zou hebben om onze vijand aan te vallen indien we naar behoren toegerust waren geweest.
De konstabel, hier aanwezig, verklaart dat er vanmiddag tien vaten kruit verschoten zijn en dat we er niet meer dan vijfentwintig hebben, welke in één dag verschoten kunnen worden. Als de overwinning ons ontgaat en er geen kruit meer is en we op de zware reis die we nog voor de boeg hebben één of andere vijand tegenkomen, zullen we bij voorbaat verslagen zijn. De oppertimmerman verklaart, dat er al het een en ander aan rondhout aan splinters is gegaan en dat er een kogel in de grote mast is geschoten en dat hij geen hout en geen spijkers heeft om de schade te herstellen. De hoogbootsman verklaart, dat als het lopend of het staand want beschadigd raakt, hij geen middelen heeft om dat te repareren. De opperbarbier verklaart dat hij, indien er veel gewonden vallen, geen medicamenten heeft om ze naar behoren, dat wil zeggen als men elkaar niet om hals wil brengen, te genezen. | |
[pagina 134]
| |
Bovendien is de raad ook van mening dat er niet veel eer aan deze vijand te behalen valt, tenzij we een wanhopig gevecht zouden willen leveren vanwege het gebrek aan drinkwater. Dat is veroorzaakt door het feit dat we Kaap de Goede Hoop niet hebben aangedaan en nu niet meer dan zes- à zevenentwintig vaten water hebben, waar we het drie maanden mee kunnen doen als we iedereen vier of vijf kopjes water per dag als rantsoen geven. Nu de raad dit alles ernstig overwogen heeft, is de vraag wat we het beste doen kunnen: de kraak enteren in de hoop daar aan boord water te vinden of ons behelpen met het weinige dat we hebben, het anker lichten en onze reis voortzetten. Vervolgens wordt eenstemmig besloten dat het beter is om op rantsoen te gaan in het vertrouwen dat God ons in de buurt van de evenaar veel regen zal zenden, dat we onze ankers lichten en de reis naar het vaderland in Gods naam voortzetten.’
Actum a/b hollandia, datum ut supra.
Was getekend:
Cornelisz. Gerritsz. Verlooren-Arbeijt, opperkoopman
François Lemmens Cornelis van den Bergh Adriaan Willemsz. Bruijn
passagiers en opperkooplieden
Abraham Strijcker, kapitein
passagiers
Leonard van der Dusse, onderkoopman
Het merk van Cornelis Pietersz., hoogbootsman | |
[pagina 135]
| |
Jan Klaasz., stuurman
passagiers
Gerrit Harmensz., oppertimmerman |
|