adat: gewoonterecht |
akar bahar: geneeskrachtige onderzeese wortelsoort, tegen rheumatiek gedragen |
|
baar: (zie baroe) |
baroe: nieuweling, pas in Indië aangekomene |
bibit: lett. zaad |
blanda. Hollander |
boedjang: ongehuwde man |
|
‘Concor’: afkorting van ‘Concordia’, naam van de militaire sociëteit te Batavia |
|
de(e)leman: naar de ontwerper zo genoemd tweewielig rijtuig |
dessa: gehucht op het platteland |
djas toetoep: lett. gesloten jas met hoog opstaande kraag |
doerèn: (of doerian) zeer smakelijke vrucht, bekend of berucht om zijn sterke geur |
|
gamelan: Javaans (Soedanees, Balisch enz.) orkest, hoofdzakelijk bestaande uit slaginstrumenten |
gardoe: wachthuisje, waar na donker de hele uren en halve uren op een houtblok werden geslagen (zie tong tong); ook gebruikt als alarmklok |
goena-goena: ‘zwarte kunst’ |
|
kabaai: (ook kabaja), baadje, jak |
kabaja tjina: Chinees jak |
kampong: Indonesische buurtschap |
kanonschot: door het z.g. wachtschip, dat voor de kust lag, werd om vijf uur 's morgens en acht uur 's avonds als tijdsein een kanonschot gelost (zie poekoel boem) |
kerbau: karbouw, soort buffel |
komedie Stamboel: half-Europese, half-Indonesische soort opera. Een specifieke uiting van Nederlands-Indische Mestiezen-cultuur |
kot-perdom: Maleise verbastering van g.v.d. |
krontjong: specifieke Mestiezen-muziek, naar sommigen menen van Portugese afkomst |
krossie males: ligstoel, ook wel genoemd: ‘luie stoel’ of ‘luierstoel’ |
|
lain doeloe, lain sekarang: lett. vroeger anders, nu anders; zoiets al: ‘andere tijden, andere zeden’ |
loerah: dorpshoofd |
|
mandibak: gemetselde bak in de badkamer, waaruit men water schept om zich hiermee te ‘sirammen’ (overgieten) |
mandoer: opzichter |
nonna: Indische jonge dame, meisje; soms ook in denigrerende betekenis |