drong van het gerommel daarbuiten.
Misschien kunnen we voor een paar boeken een uitzondering maken. Daar is in de eerste plaats Het boek van Siman den Javaan dat al van 1908 is, geschreven door een naneef van Multatuli, E.F.E. Douwes Dekker, evenals zijn oudoom een ‘vat vol tegenstrijdigheden’, verder een romantisch revolutionair, een fel nationalist, zeer anti-Nederlands en vervuld van haat tegen de blanke overheersers. Hij was een ‘Indische jongen’, geboren in Pasuruan uit een Javaanse moeder. Op het Javaanse bloed dat door zijn aderen vloeide, was hij trots, zei hij, en hij liet niet af daar de nadruk op te leggen. Als Indo-Europeaan koos hij niet zoals de meesten van hen voor een sociale en culturele gelijkstelling met de Europeaan, maar voor assimilatie met de Indonesiër. Hij werd één van de voormannen van de nationalistische beweging van het eerste uur. Hij schreef veel: boekjes, brochures, artikelen, altijd even fel van toon. Soms plagieerde hij hierbij zijn oudoom, maar hij miste diens talent, helaas. Zijn enige roman, Siman den Javaan, is met veel stemverheffing, aanklachten en weeklachten geschreven, een manier van schrijven die niet werkt, omdat hij zich voortdurend overschreeuwt. Zijn boek is eigenlijk een typische draak die, alleen in dit opzicht, past bij de Indische romantraditie van dolk en geween.
Op zijn zeventigste jaar schreef hij ook zijn autobiografie, waaruit zijn grenzeloze ijdelheid blijkt. Maar één ding is zeker: zijn leven is bijzonder belangwekkend geweest en zijn politieke keuze inderdaad 70 Jaren konsekwent. Verbanningen, gevangenisstraffen, vervolgingen, persdelicten, niets heeft hem ooit aan het wankelen gebracht; hij is altijd doorgegaan. Hij was in zekere zin een gelovige, zelfs een mysticus (zoals hij zich zelf noemde) voor wie iedere twijfel, ook aan zijn eigen belangrijkheid, uitgesloten was. Een held, een martelaar? Of een acteur die met veel zelfopoffering zijn eigen rol bleef spelen? De meningen over Ernest Douwes Dekker zijn zeer verdeeld, maar zijn betekenis voor de Indonesische vrijheidsstrijd staat buiten elke twijfel.
Van later datum is Iboe Indonesia (1939) van Adolf Ter Haghe dat ons direct confronteert met de nationalistische beweging en met de figuur van Soekarno. Het onderwerp was voor de Europese samenleving, voor de Europese pers en voor de autoriteiten op zichzelf al een reden tot verontrusting. En ofschoon Ter Haghe (pseudoniem voor J.A. Koch) van Soekarno een ‘utopist’ maakte en de nationalisten niet zonder ve-