Oost-Indische spiegel.
(1972)–Rob Nieuwenhuys– Auteursrechtelijk beschermdWat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden
2. Carry van Bruggenaant.Zo heeft ook Carry van Bruggen (1881-1932) Indië beleefd, anders in de herinnering dan in de werkelijkheid, al moest ze bekennen nooit van het land te hebben gehouden (‘nimmer hebben wij het liefgehad’). Ze had toen ze na een verblijf van enige jaren uit Indië vertrok, ‘om er nooit weer terug te keren’, eigenlijk maar weinig van Indië gezien. Ze had bijna geheel onder Europeanen geleefd zonder verbindingen daarbuiten. De Inlanders waren in de eerste plaats de bedienden en ondergeschikten, al ging ze daar, naar eigen zeggen, mee om zonder de ‘traditionele hoogdoenerij van blank tegenover gekleurd’. Voor het overige bleef ze vreemdeling en buitenstaander. Haar litteraire opvattingen stemden daar wonderwel mee overeen. Ze bedreef op de wijze | |
[pagina 345]
| |
van vele schrijvers uit die tijd een vriendelijk, soms gevoelig realisme dat overigens geheel aan de oppervlakte bleef, met hier en daar een stukje dialoog, een schilderachtig woord of een gevoelig trekje en vele puntjes, puntjes, puntjes. We kunnen ons er alleen maar over verwonderen dat de schrijfster van een voortreffelijke roman als Eva (1927) en van belangrijke essays als Prometheus (1919) en Hedendaagsch fetischisme (1925) dezelfde is als die van Goenong-Djatti (1909) - dat een criticus een ‘gezellig’ boek kon noemen, ook al worden er twee zelfmoorden en één moord in gepleegd - of van de bundel schetsen 'n Badreisje in de tropen (1909), of van het in 1921 verschenen Een Indisch huwelijk. 'n Badreisje in de tropen bevat een aantal verhalen of schetsen waarin alweer het jonge Hollandse vrouwtje optreedt, dat erg zenuwachtig is, met hoofdpijn, migraine, bloedarmoede enzovoorts en dat daarom door de dokter met vakantie op reis wordt gestuurd. De vrijheid waar ze zich op verheugd heeft, werkt averechts en versterkt haar gevoel van eenzaamheid en afhankelijkheid. Ze keert voortijdig naar huis terug en voegt zich weer bij haar man om zich verder te wijden aan haar gezin en haar huishouden. Tot dat huishouden behoren ook de bedienden. Ze deelt hun liefde en leed, ze bemiddelt en verzoent op grond van haar gezag van blanke njonja besar, al is ze nog maar drieentwintig. Het klinkt alles even aandoenlijk, maar haar kennis is te gering en haar horizon blijft beperkt. Het veel later geschreven boekje Een Indisch huwelijk raakt tenminste een tropenprobleem: dat van de ongehuwde planter die in concubinaat leeft, maar aan blanke vrouwen blijft denken - die hij aan de andere kant ook een beetje ontwend is. In zijn nood besluit hij, na een gesprek met de dokter, Truusje te laten overkomen, al kan hij zich haar nauwelijks meer voorstellen. De desillusie volgt op zijn goed bedoelde poging tot sanering van zijn verlangens: als hij haar van boord haalt, herkent hij haar niet, omdat hij haar zich altijd anders heeft voorgesteld. In plaats van het ranke Truusje krijgt hij nu een klein, rond en wiebelend Truusje. Inderdaad een drama - voor wie het overkomt. |
|