De dominee en zijn worgengel
(1964)–Rob Nieuwenhuys– Auteursrechtelijk beschermdVan en over François Haverschmidt
[pagina 211]
| |
VerantwoordingMijn belangstelling voor Haverschmidt dateert uit mijn studietijd. Doordat ik jarenlang buiten Nederland woonde, heb ik nooit aan Haverschmidt kunnen werken met de nodige continuïteit en concentratie. Toch is hij nooit uit mijn leven verdwenen; ik ben hem in zekere zin trouw gebleven. Nu ik definitief voor een studie heb gekozen die mij onherroepelijk van de neerlandistiek in engere zin zal verwijderen, beschouw ik dit boekje over mijn oudere vriend Haverschmidt als een afscheid en als het voldoen aan zoiets als een verplichting. Aan het schrijven van een monografie - voorzover ik daar ooit aan gedacht heb - kan ik nu niet meer denken. Dat laat ik graag aan anderen over. Er zijn nog genoeg vragen te beantwoorden en problemen op te lossen, ook na alles wat over Haverschmidt geschreven is. Ik heb mij bepaald tot een boekje, samengesteld volgens een recept dat ik aan de Franse serie ‘Ecrivains de toujours’ ontleende. Na mijn werkje over Van der TuukGa naar voetnoot*) dat volgens de zelfde voorschriften is samengesteld, heb ik de smaak ervan te pakken gekregen. Toch is het arrangement enigszins anders uitgevallen dan bij Van der Tuuk. Het chronologisch principe heb ik minder kunnen doorvoeren; ten eerste omdat in talrijke gevallen een nauwkeurige datering onmogelijk bleek, maar ook omdat Haverschmidt in tegenstelling tot Van der Tuuk een figuur is die voortdurend terugblikt. Daardoor werd ik voor een moeilijke keuze geplaatst: moest ik de documenten rangschikken naar de tijd van ontstaan of naar het onderwerp? Ik ben hierbij maar van een principe afgestapt en heb me gericht naar wat zich in elk bijzonder geval als het natuurlijkste voordeed. In grote lijnen echter heb ik de chronologie kunnen volhouden. Het voorop plaatsen van het bericht van de zelfmoord kwam vanzelfsprekend voort uit wat ik in Haverschmidt wilde laten zien en wat, meen ik, ook door de titel uitgedrukt wordt. | |
[pagina 212]
| |
Voor de samenstelling van dit boekje ben ik zoveel mogelijk uitgegaan van de handschriften. Deze berusten voor verreweg het grootste deel op de Universiteitsbibliotheek te Leiden; ze zijn in het bezit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Het is een zeer omvangrijke verzameling, bevattende ruim honderd brieven en briefjes, de handschriften van vrijwel alle gedichten en verhalen (er zijn er veel meer dan er gedrukt zijn), ruim vier honderd (!) preken en een onnoemelijk aantal al dan niet in omslagen bijeengebrachte blaadjes met rijmpjes, tekeningen enzovoorts. Verder worden in de bibliotheek - in een voor Haverschmidt passende zwarte kleur - drie dozen met varia bewaard: diploma's, officiële besluiten, getuigschriften, overdrukken, knipsels, en enkele foto's. Het Letterkundig Museum te Den Haag bezit eveneens een (beperkt) aantal brieven; daarnaast fotokopieën van officiële stukken en nog verschillende gedrukten. Wat de andere bibliotheken en archieven van Haverschmidt bezitten is nauwelijks van belang. Op het Gemeente-archief te Schiedam bevinden zich nog enkele curiosa en foto's. Als we opschrijven wat over Haverschmidt gepubliceerd is, dan is het een heel lijstje; hoofdzakelijk artikelen maar toch ook een aantal uitgaven in boekvorm: in de eerste plaats de monografieën van John Dyserinck (1908) en van Ed. A. Serrarens (1955). Tegen de eerste zijn nu - ruim een halve eeuw later - allerlei bezwaren te formuleren. Ze is eenzijdig anecdotisch, ze komt niet aan de problemen toe, er staan in het boek nogal wat onjuistheden en toch is het naar mijn smaak te preferen boven dat van Serrarens dat een hoop overhoop haalt maar niets zegt. Dan is er nog een posthuum gedrukte scriptie van Mej. Van Gilse (1955), een sympathiek boekje zonder onjuistheden, maar nog te angstvallig van opzet, uitwerking en schriftuur. In 1961 publiceerde Hans van Straten onder de titel Nagelaten snikken een aantal onuitgegeven gedichten, brieven en andere documenten. In mijn aantekeningen zal ik wel eens naar deze werken moeten verwijzen; ze worden dan uitsluitend aangeduid met de naam van de schrijvers of de schrijfster. De spelling en de interpunctie van de teksten zijn bij het thans geldende gebruik aangepast. Men kan over de wenselijkheid van het omspellen met mij van mening verschillen (ik heb de | |
[pagina 213]
| |
keuze om praktische redenen gedaan), principiële of wetenschappelijke bezwaren zijn er m.i. niet tegen aan te voeren. Ik ben terwille van de leesbaarheid voor vandaag zelfs nog iets verder gegaan. Ik heb de (overigens weinige) schrijffouten verbeterd, een abusievelijk weggelaten woord ingevoegd en hier en daar heb ik zelfs de heilige tekst aangetast door bijvoorbeeld àl te lange zinnen te kappen, enkele woorden om te gooien of een àl te ouderwets woord te vervangen. Maar ik heb dit alleen maar in uiterste gevallen gedaan - en Haverschmidt mag het weten! - met de nodige piëteit. De tekst is grotendeels doorlopend gemaakt; d.w.z. er is in de regel niet aangegeven als enige woorden, zinsdelen of zinnen zijn weggelaten. Slechts indien het verband verloren ging en de lectuur daardoor bemoeilijkt werd, is van (...) gebruik gemaakt. Mijn verbindende tekst is zoals men zien zal in cursief gezet; mijn aantekeningen in de tekst-zelf zijn niet gecursiveerd; ik heb ze tussen vierkante haakjes geplaatst. Voor mijn werk heb ik nogal wat mensen moeten mobiliseren, aan wie ik dank verschuldigd ben: in de eerste plaats de heren van de afdeling Westerse handschriften van de Leidse U.B. en de conservator en assistenten van het Letterkundig Museum. Dat ik daar nog allerlei onbekende gegevens vond en een systematische lijst aantrof van al het Haverschmidt-materiaal dank ik aan de onvolprezen werkzaamheid van de heer Henri A. Ett. Naast hem wil ik ook nog iemand anders noemen die meer gedaan heeft dan louter medewerking verlenen: de heer A.C. de Voogd van der Straten van het Gemeente-archief te Schiedam. Ook aan Hans van Straten dank ik verschillende gegevens en aanwijzingen. Rest mij nog te zeggen dat mijn uitgever mij door zijn grote belangstelling sterk gestimuleerd heeft. R.N. |
|