Claudius Domitius Nero(1618)–Guilliam van Nieuwelandt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Eerste deel Eerste vvtcomen. Prologus. Sonet. DE liefde tot de const, die crachtich weckt den gheest, Sal hier Neronem wreedt, en schricklijck vertoonen; En hoe Tyrannen doen haer dienaers dienst, beloonen, Die haer van hare ieught seer dienstic sijn gheweest. Den hooghmoet, wreedt van aert, die als een grouwsaem beest, Met licht ghelooue comt by groote Princen woonen, Sult ghy in Nero sien, die niet en can verschoonen Sijn dulle rasernij, waer door hem yder vreest. Dit bloedigh droef tonneel en het u niet verdrieten, Al het hy moeders moordt, en ander bloedt vergieten, 'T is spieghel van het quaet, waer door men kent de deught: Maer met verstant en lust, wilt op de woorden letten, En niet het droef ghesicht voor onse Masa setten: In droeue Poësy schuylt wel verborghen vreught. Vorige Volgende