Epiloog
NA DE BEGRAFENIS GING ANNA WONEN in een pension voor oude dames in Brussel. Dat kon, omdat er een premievrije polis was, die Prosper eens genomen had om een arme drommel van een verzekeringsagent een plezier te doen. Ze heeft het daar best, en ze kan nog jaren mee.
Eens per jaar gaat ze naar Wellerbeek; op de sterfdag van Prosper. Ze gaat dan met haar heerzoon naar het graf, en eigenhandig reinigt ze het kruis, en ze wiedt het onkruid dat opschiet op het graf. En daarna bidt de priester vijf Onzevaders en vijf Weesgegroeten voor, en Anna antwoordt en kijkt naar het plekje naast het graf, waar zij wil rusten als het zover is.
En op een goeie dag zal dat plekje een graf zijn geworden; dan komt nog de priester op gezette of ongezette tijden naar de graven zijner ouders. Maar misschien zal hij te ver uit de buurt geraken, en zeker zal hij een jaar wegblijven, en nog een; als hijzelf gehemeld is.
En dan zal het graf vervallen, verwilderen. Wagemans, en van de Marel en de oude getrouwen zullen niet meer spreken over de grote tijd van Prosper, omdat ze stom geworden zijn voor eeuwig.
En dan zal van Prosper niets meer over zijn in Wellerbeek, tenzij misschien zijn historie zal voortleven, verworden tot een vreemde, ongelofelijke legende.
1 Mei 1949.