en Rome, en Bucarest. Dansend gaat men den vrede in. Wat 'n geluk dat zij zich gedurende den oorlog zoo ernstig geoefend hebben! En in Amerika bestormt men de speakeasies en de nachtkroegen zonder dat iemand er aanmerking op maakt. De straten zijn vol waanzinnige vreugd en de hotelkamers vol passie. De vrede moet gevierd, met lichaam en ziel, omdat de oorlog met lichaam en ziel is geleden.
Nu gaat een tijdperk van rust en welvaart komen. Een tijdperk dat iedereen blij zal zijn te beleven, dat niemand ooit vergeten zal.
De roes duurt twee, drie dagen. Dan eerst komt men tot bedaren.
En het leven herneemt zijn normalen gang. Met al zijn kleine schokjes, met al zijn ijverzucht, met al zijn verborgen bitterheid.
De nasmaak van den vredesroes is wrang.
‘Wij hebben den oorlog gewonnen,’ zeggen de Franschen.
‘Zonder ons,’ beweren de Belgen, ‘was er geen Frankrijk meer.’
‘En onze schepen,’ antwoorden de Engelschen, ‘hebben de zeeën beheerscht. Ze hebben den vijand uitgehongerd.’
‘Als wij er niet bij gekomen waren...’ roepen de Italianen.
‘En wij, de Amerikanen; en wij, de Serviërs; en wij, de Roemenen; en wij - en wij, en wij....’
Er ontstaat een strijd over de vraag wie den oorlog gewonnen heeft. Iedere natie reclameert de overwinning als de hare. Iedere natie wil de eer der overwinning voor zich opeischen. En haar deel van den buit, die over de lijken van twintig millioen dooden is binnengehaald.