| |
| |
| |
De bemoeial.
Zoo verkeerd het is, onbehulpzaam te wezen, en zich aan alle deelneming in het doen van anderen, wanneer de gelegenheid die deelneming gepast maakt, te onttrekken, zoo verkeerd is het ook, zich gedurig en ongevergd tot helpen op te dringen, en met ieders zaken te bemoeijen. Wie dit doet, wordt tot last in den gezelligen omgang, brengt dikwijls meer kwaad dan goed voort, en wordt zoo zeer vermeden, als degene, die alleen voor zich zelven leeft.
Karolina, een meisje van tien jaren oud, had zich de verkeerdheid, waarvan wij spreken tot eene ongelukkige gewoonte gemaakt. Wel met geheel geen kwaad oogmerk, maar integendeel uit zucht om door hare meerdere kunde en bekwaamheid, hare jongere zusters van dienst te wezen, had zij het zich ter taak gesteld, wanneer deze iets te leeren of te
| |
| |
werken hadden, zich in hare bezigheden te mengen, en hoewel klaartje, liever de som die men haar opgegeven had, alleen zou uitgecijferd, en suze het lampenkleedje, dat zij naaijen moest, alleen zou afgewerkt hebben, karolina wilde altijd helpen, en dwong als het ware, de eene hare griffie, de andere hare naald af. Hierdoor was zij oorzaak dat beide zusters minder leerden, dan zij anders gedaan zouden hebben, en dikwijls niet wisten, wat de ouders meenden, dat zij reeds kenden. Werd haar beiden dan gevraagd: ‘hoe komt dat?’ zoo antwoordden zij. ‘het komt doordien karolina het halve werk voor ons heeft willen doen.’ Dan zeiden de ouders wel tegen hunne oudste dochter: ‘laat toch de kleintjes begaan en bemoei u niet met hare zaken.’ - Karolina's zwak bleef haar bij, en wanneer zij al hare zusjes voor eene wijle met vrede liet, zocht zij andere voorwerpen op, om die, ongevraagd, zoo als zij dit noemde, te helpen. Zag zij hare moeders kamenier bezig met wasschen van neteldoeksche strooken of kanten, terstond was zij daarbij en deed mede, maar de kunst niet wel verstaande, scheurde zij dikwijls de dunne stoffe, of wreef die zoo hard, dat er
| |
| |
gaatjes in vielen, bragt zoo doende de meid in groote verlegenheid, en deed deze ook somtijds zeggen: ‘Ik wenschte wel juffertje, dat gij u niet met mijne zaken bemoeidet.’ - Was de werkmeid bezig eene kamer te stoffen, terstond liep karolina derwaarts, wilde helpen, begon de tafel te wrijven, doch maakte er krassen in, in plaats van de gladheid te bevorderen, en moest dikwijls vele zoete woorden gebruiken om de meid over te halen, niet aan mevrouw over hare bemoeizucht te klagen. - Tegen den tijd, dat de keukenmeid het meest met het bereiden van het middagmaal te doen had, sloop zij ook gaarne naar de keuken, wilde dan saus roeren, of bakken, maar deed dit veelal zoo onhandig, dat de meid dubbel werk had, om het, door karolina bedorvene, weder in orde te brengen, en wel eens den volgenden dag, door hare meesteresse beknord werd, hetzij om dat er zulk een stank door het geheele huis geweest was, hetzij om dat de koekjes aangebrand geweest waren. Reeds eenige keeren, had de meid zich stilzwijgend laten berispen, maar eindelijk, mevrouw zich weder ontevreden getoond hebbende, zeide zij, dat de schuld lag aan karolina, die zich altijd
| |
| |
met dingen, die haar niet aangingen, wilde bemoeijen. Nu werd het meisje opzettelijk door de moeder geroepen, en vermaand, toch eindelijk gehoor te geven aan hetgeen men haar reeds zoo dikwijls gezegd had, namelijk dat zij genoeg te doen had, indien zij alles wilde uitvoeren wat haar opgelegd was, dat zij veel te jong was, om zich in de zaken van anderen te mengen, dewijl zij van geen ding nog eenige volkomene kennis had, dat zij gevaar liep van als een lastig persoontje door een ieder aangezien te worden, en eindelijk dat zij zich het ongenoegen van hare ouders op den hals zou halen, indien zij aan geen' goeden raad gehoor wilde geven. Doch karolina verbeterde zich niet. Integendeel begon zich hare fout allengs in eenen wijderen kring uit te strekken. Van het ongevraagd hulp bieden, wanneer er iets door anderen gedaan werd, de kwade gevolgen gewaar geworden zijnde, wendde zij het nu over een' anderen boeg, en gaf raad, en beschikte in dingen die geheel buiten haar vak waren. Zoo zeide zij bij voorbeeld op zekeren morgen, toen de kindermeid bezig was hare zusjes aan te kleeden: ‘Naatje! doe haar toch vooral geene witte jurkjes aan; zij
| |
| |
moeten heden in den tuin bij tante gaan spelen en dan wordt er zoo gemorst, dat de jurkjes van avond wel vol vlakken zouden zijn!’ - ‘Ei jufvrouw wijsneus!’ antwoordde naatje: ‘moet ik dan anders doen dan mevrouw mij belast heeft? Tot nog toe zal ik hare orders meer dan de uwe in acht nemen en opvolgen.’ Op een' anderen dag hadden de ouders voor karolina eenige kinderen van haren ouderdom genoodigd, een bekwaam goochelaar zou een gedeelte van den avond het gezelschap komen vermaken, en ten einde klaartje en suze ook iets van diens mans kunsten mogten kunnen zien, hadden zij den sleper, die beide meisjes naar een partijtje moest brengen, hetwelk voor haar juist dezen avond inviel, door den knecht laten zeggen, dat hij de kinderen een uur vroeger moest terugbrengen, dan den tijd, doorgaans tot het naar huis keeren van zulke kinderen bestemd. Karolina met hare gewone bemoeizucht hare zusjes tot aan de voordeur begeleidende, en van de boven gemelde orders niet wetende, zeide tegen den sleper: ‘Vriend! gij zult de kinderen wel weder gaan halen op den tijd, dien u, aan het huis waar gij ze gaat brengen gezegd zal worden?’ - ‘Zoo
| |
| |
jufvrouwtje?’ zeide die man vragender wijze: ‘op dien tijd? ik meende een uur vroeger?’ - ‘Wel neen,’ hernam karolina, denkende zich wel uit te sloven en hare zusjes dienst te doen: ‘wel neen, man! waar zou dat toe dienen!’ De sleper denkende, óf dat hij de eerste boodschap kwalijk verstaan had, óf dat hetgeen de jonge jufvrouw hem zeide meer geloof verdiende dan wat de knecht gezegd had, antwoordde: ‘nu, het is wél dan, het is mij om het even,’ en ‘hort! hort!’ aan zijn paard toeroepende, reed hij met de meisjes voort, terwijl karolina weder naar binnen ging. Kort daarna kwamen hare speelmakkertjes, en op den bestemden tijd vertoonde zich de goochelaar. Nadat deze eene wijle gespeeld had, vraagde de moeder, hoe laat het was, en werd eenigzins ongeduldig toen zij gewaar werd, dat het uur, waarop zij hare kleine meisjes terug gewacht had, reeds sedert meer dan een kwartier had geslagen. In het eerst trachtte zij de verlegenheid, die bij haar opkwam, te verdrijven door zich te vleijen, dat de klok in haar huis vóór was, dat men de kinderen niet terstond zoude gewaarschuwd hebben, dat de slede op haar wachtte, enz.; doch eindelijk duurde het
| |
| |
zoo lang, dat zij hare vrees, dat er een ongeluk gebeurd zou zijn, niet langer kunnende verduren, iemand van hare bedienden zond, om te gaan zien, wat er voorgevallen was. Intusschen speelde de goochelaar voort, tot dat zijn tijd van uitscheiden dáár was. Toen nam hij zijn afscheid van het gezelschap, en ging de deur van de kamer uit, op hetzelfde oogenblik, dat klaartje en suze binnentraden. Verheugd hare kindertjes in welstand weder te zien, speet het nu de moeder alleen maar, dat zij, door zoo laat te huis te komen, de grapjes van den goochelaar niet gezien hadden, en eerst nadat karolina's vriendinnetjes vertrokken waren, onderzocht zij de toedragt der geheele zaak. Nu kwam het uit, dat alweder, door zich te bemoeijen met eene zaak, die haar niet aanging, karolina haar moeders vriendelijk plan verijdeld, en hare zusjes van een bijzonder vermaak te genieten, verstoken had. Zij werd dan ook degelijk beknord, en op nieuw aangemaand, hare bemoeizucht te laten varen, terwijl men haar deed opmerken, dat zij nadeel in plaats van voordeel had aangebragt, door zich tusschenbeide te stellen in eene zaak, die haar geheel niet betrof. Doch,
| |
| |
helaas! tot het ontwennen van eene kwade hebbelijkheid is meer kracht van wil noodig, dan karolina tot nog toe bezat; zij vond er vermaak in, om dan in deze, dan in eene andere zaak hare belangstelling te toonen, dacht nooit dat zij te ver ging, en deed doorgaans veel meer, dan zij had behooren te doen. Zoo kwam er eens op een' voormiddag, terwijl zij les van haren schrijfmeester nam, iemand aan de voordeur, dien zij vrij lang met de meid, die hem binnengelaten had, hoorde praten. Hier moest zij, gelijk men het noemt, het hare van hebben, en dewijl de leerkamer nabij de voordeur was, wierp zij ijlings hare pen neder, liep naar de kamerdeur, opende die, en vraagde wat er gaande was. De meid zeide eerst: ‘ach, het is eene zaak, die u niet aangaat;’ doch toen karolina bleef aanhouden, kreeg zij tot antwoord: ‘deze man brengt eene quitantie, en dewijl hij geheel aan het andere einde van de stad woont, spijt het hem, dat, uwe moeder uit zijnde, hij nu geene betaling bekomen kan.’ - ‘Hoe veel moet hij hebben?’ vraagde het kind. ‘Slechts drie gulden,’ sprak de man: ‘het is de moeite niet waard daarom twee keeren zoo ver
| |
| |
te loopen.’ - O!’ hernam karolina, ‘geef uw briefje maar hier, drie gulden zal ik wel in mijne beurs hebben, en zoo ik kan, zal ik u betalen.’ Met één' gulden, een paar stukjes van vijf-en-twintig cents, eenige dubbeltjes en enkele centen, kwam karolina, hare beurs ledigende, zoo ver, dat zij, op vier centen na, de verlangde som kon betalen; wat haar ontbrak, leverde haar, op haar verzoek, hare zuster klaartje; het geld werd gegeven, de man vertrok en karolina vervolgde eindelijk haar schrift, evenwel niet zonder eenige vrees te gevoelen, dat moeder haar doen wat voorbarig zou vinden. Doch hoe verschrikte zij, zoodra zij, na moeders tehuiskomst, deze het papiertje overreikte, en verhaalde wat zij gedaan had; want mevrouw had naauwelijks de oogen op den eersten regel geslagen, of zij zeide: ‘de man was hier niet teregt; niet ik, maar onze overbuurvrouw, mevrouw wessels, was hem drie gulden schuldig. Gij hebt zeker niet gelezen, wat hier staat, karolina! anders zoudt gij (daar gij u toch met de zaak bemoeid hadt) den man uit zijne dwaling geholpen hebben. Nu hebt gij voor eene andere betaald - ik heb er vrede mede; doch gij
| |
| |
begrijpt, dat ik u het geld niet wedergeven zal.’ - O hoe berouwde nu het meisje hare allezins ongepaste en onvoorzigtige daad! Zij had geen duit geld meer, was bovendien vier centen aan hare zuster schuldig, zag geene kans om van mevrouw wessels, die zij slechts van naam kende, hare drie gulden terug te krijgen, en had bovendien hare moeder over haar ontevreden gemaakt. - Er verliep nu een geruime tijd, gedurende welken zij zich bedachtzamer gedroeg, en meer om hare eigene zaken, dan om die van anderen dacht; maar allengs werd de herinnering van het voorgevallene flaauwer, en wakkerde in evenredigheid de bemoeizucht in haar weder op. - Een nichtje van hare jaren, uit Hoorn, kwam bij haar te Amsterdam logeren. Dit meisje, eenvoudig opgevoed, en aan geene bijzondere vermakelijkheden gewend, keek hare oogen uit in de hoofdstad; de groote welvoorziene winkels baarden haar de grootste verwondering, en van het bezoeken van den schouwburg stelde zij zich een bijzonder vermaak voor, hoewel zij niet regt begreep, wat zij daar zien zoude. De onbedrevenheid van dit kind was voor karolina eene heerlijke gelegenheid, om
| |
| |
zich te doen gelden; zij verzuimde die dan ook geenszins. ‘Indien gij iets koopen wilt, hansje,’ zeide zij, ‘zoo zeg het mij, en ik zal u wel te regt helpen. Indien gij het eene of andere zien wilt, zoo spreek er mij van, en ik zal mijne ouders wel overhalen, om u dat genoegen te doen. Indien gij eens niet weet hoe gij u houden zult, vraag het mij, ik zal u goeden raad geven. Wilt gij aan uwe ouders schrijven, waarschuw mij, ik zal maken, dat uw brief naar den post komt. Kortom, ik zal u van dienst trachten te zijn bij alle gelegenheden en in alle omstandigheden.’ Hoewel hansje door hare ouders niet aan karolina, maar aan de moeder van deze was aanbevolen geworden, en zij zich ook gaarne tot mevrouw gewend zoude hebben, zoo dikwijls zij raad of hulp behoefde, zoo voorkwam haar nichtje haar bij iedere gelegenheid, trad ongeroepen tusschenbeide, en overmeesterde, door zich met alles te bemoeijen, het arme kind zoo geheel, dat de helft van het genoegen, hetwelk dit kind zich van haar verblijf te Amsterdam beloofd had, wegviel.
Te lang gerekt zou ons verhaal worden, in- | |
| |
dien wij in al de bijzonderheden karolina's verkeerd gedrag in deze betreffende, treden wilden; laat ons alleen nog verhalen, wat met opzigt tot hansjes verschijning in den schouwburg plaats greep. Er waren tegen den laatsten woensdag van het Hoornsche juffertjes verblijf, plaatsen in eene loge besteld; de kaartjes daarvoor moesten op den speeldag vóór twaalf uren afgehaald worden, of zij waren verbeurd. Nu waren er, om der meisjes genoegen te vergrooten, nog een paar van hare beste vriendinnetjes mede gevraagd; doch van deze kon men eerst op den speeldag zelven bescheid hebben. Nu was het antwoord, dat zij mede gaan zouden, aan de moeder van karolina gebragt, zonder dat laatstgenoemde dit wist. Toen zij dan den knecht zag uitgaan om de kaartjes voor de plaatsen te halen, riep zij hem toe: ‘gaan de jufvrouwtjes M. en Z. mede?’ - ‘Ik weet het niet,’ antwoordde de bediende. ‘In dat geval,’ hernam karolina, ‘moet gij, eer gij de plaatsen neemt, aan beider huis, daarnaar gaan vernemen; want indien zij geen verlof kregen, om van onze partij te wezen, zouden er twee kaartjes te veel zijn.’ De knecht, die een nieuweling
| |
| |
in zijn vak was, en niet wist hoezeer hij den tijd noodig had, om de verlangde plaatsen te bekomen, gehoorzaamde aan karolina's last, maar kwam zoo doende te laat aan den schouwburg, het was lang over twaalf uren, de plaatsen waren weggegeven, en met die boodschap keerde hij naar huis. Karolina en hansje met haar naaiwerk bij mevrouw in de kamer zijnde komen zitten, had deze haar op een' vrolijken toon gezegd: ‘kinderen! ik heb eene goede tijding vernomen; uwe vriendinnetjes gaan met ons, en terstond daarop heb ik den knecht om de kaartjes naar den schouwburg gezonden.’ Zoodra karolina dit gehoord had, had zij haar hart voelen kloppen, wel bewust, dat zij zich alweder onnoodig met eene zaak bemoeid had, die reeds in orde was, en wel verzekerd, dat zulks haar ten kwade zou geduid worden, indien de moeder het vernam. Men verbeelde zich dan hoe zij ontstelde, toen het berigt kwam, dat er geene plaatsen meer te krijgen waren. ‘Aan wie ligt de schuld daarvan?’ vraagde de moeder op een' onvergenoegden toon; en toen zij vernomen had, hoe hare dochter weder in de oude fout vervallen was, vervolgde zij: ‘is dit het geval, karolina!
| |
| |
zoo ga terstond naar mevrouw M. en den heer Z., en zeg, wat gij gedaan hebt, en dat gij dus de oorzaak zijt, dat onze geheele partij in duigen is gevallen.’ Zulk eene vernederende getuigenis te gaan afleggen, stiet karolina geweldig tegen de borst; doch zij moest gehoorzamen, was getuige van de droefheid harer vriendinnetjes over derzelver teleurstelling, kwam beschaamd en mismoedig weder te huis, en had toen het verdriet, zich aan hansjes verwijt te moeten onderwerpen, en hare treurigheid te zien. Dan, gelukkig voor deze laatste vond karolina's vader nog gelegenheid voor zich zelven en voor zijn logeergastje eene plaats te bekomen; hij ging dan met dat meisje naar den schouwburg, maar zij vermaakte zich nu, zonder het gezelschap van hare vriendinnetjes te genieten, oneindig minder dan zij gedaan zou hebben, indien zij iemand van hare jaren gehad had, om mede te lagchen, te praten, en hare bewondering over al het nieuwe, dat zij zag, mede te deelen; en karolina sleet, met de verwijten, die zij zich zelven deed, een' bij uitstek treurigen avond, te meer nog, daar hare moeder het meisje niet in haar bijzijn wilde gedoogen,
| |
| |
niet verkiezende, zoo als zij zeide, van met een kind in gezelschap te wezen, dat alle vermaningen in den wind geliefde te slaan, en zich niet beteren wilde.
Dan, wat was in het algemeen het gevolg van hare bemoeizucht? Dat hare bekenden haar begonnen te vreezen en haar ontweken, althans geene vertrouwelijkheid in den omgang met haar behielden. ‘Karolina komt heden in ons gezelschap’ was genoeg, wanneer dit gezegd werd, om alle gulle mededeeling van eenig plan te verbannen, dewijl een iegelijk vreesde, dat, wanneer zij het wist, zij het door hare bemoeizucht in de war zou sturen. Vraagde zij zelfs ergeloos naar het een of ander, men zweeg, of antwoordde: ‘ach, het is iets, dat u niet aangaat,’ en buiten haar om werd alles, zoo veel mogelijk, behandeld en afgesproken. Niet alleen was dit het geval te Amsterdam, waar karolina te huis behoorde; maar zelfs te Hoorn, waar zij in den volgenden zomer met hare ouders eenigen tijd doorbragt, ging het niet beter, karolina was daar ook reeds als eene bemoeial bekend, en werd met verwondering en droefheid gewaar, dat men ook daar haar gezelschap
| |
| |
geenszins zocht. Ja het ergste van alles was, dat, schoon karolina verdemoedigd, en, gelijk men zegt, in jaren vorderende, door schade en schande geleerd, allengs wijzer werd, de naam, dien zij in hare jeugd gekregen had, haar geheel leven door haar bijbleef, en dat steeds telken reize, als zij met eene bijzondere belangstelling ergens naar vraagde, hare gezellinnen een beduidend teeken gaven, als wilden zij zeggen: ‘past op, daar gaat zij zich weder met de zaak bemoeijen,’ en haar dan slechts ter loops en ten halve uitsluitsel gaven. Zoo bleef karolina een weinig aangezocht persoon in den gezelligen kring, en smaakte dus minder genoegen in haar leven, dan zij gedaan zoude hebben, indien zij bij tijds hare kwade hebbelijkheid had afgelegd. - Een voorbeeld tot waarschuwing voor u allen, lieve kinderen! om spoedig, wat uwe ouders als laakbaar in u opmerken en u onder het oog brengen, na te laten; want zij kunnen de gevolgen van uwe verkeerdheden berekenen, gij kunt dit niet, en door u niet in uwe kindsche jaren te beteren, ondervindt gij tot zelfs in uwen ouden dag het nadeelige van dit verzuim.
|
|