De schildknaap
(1829)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
XXVIIIste hoofdstuk.Mathilde van Holland zat in haar stift te Loosduinen, van hare kloosterlingen omringd, met de zoon van koning willem, die hare zijde nooit een oogenblik verliet, naar eene voorlezing, welke haar biechtvader deed, aandachtig te luisteren, toen een verschrikkelijk gekletter van hagel, die op het leijen dak nederviel en tegen de betraliede glasramen geweldig aansloeg, het gezelschap verschrikt deed opzien, den pater zijn lezen deed staken, en den jongen floris in luid geschrei deed uitbarsten. - ‘Ween niet, mijn kind!’ zeide mathilda, ‘ween niet, het is suiker, die nedervalt; er is voor u geen kwaad te duchten!’ Zoo sprekende nam zij het jongsken op den arm en ging naar het venster toe, - maar nu beving een hevige schrik haar zelve; de hagelsteenen waren van eene buitengemeene grootte, en op sommige derzelve meende zij den indruk van eenen gekruisten Christus te zien, ja zelfs het opschrift Jesus Nazarenus Rex Judeorum, te onderscheiden;Ga naar eind(115) ijlings zette zij het kind op den grond neder, riep den pater bij zich, en wees hem aan, wat zij meende te bespeuren. ‘Mijne oogen, door ouderdom verzwakt,’ zeide de voorzigtige man, ‘onderscheiden niet, wat gij edele vrouwe bemerkt; maar indien het | |
[pagina 332]
| |
gene gij gedacht hebt zoo is, dan is het zeker een wonder, eene openbaring van iets, dat nog gebeuren moet.’ - ‘Welligt,’ viel hem mathilda in de rede: ‘welligt eene aankondiging van den triumf mijns zoons! de groote hagelsteenen die, hier, de nog te veld staande koolstruiken verpletteren, zullen het zinnebeeld zijn van de pijlen van 's konings knechten, die de Westvriezen doorboren, en het heilige teeken, hetwelk ik zag, zal de zege van het Hollandsche leger beduiden! Kom, storten wij onze gebeden voor het beeld van den heiligen donatus, die de wereld tegen alle tempeesten beschermen kan, en dus de kwade gevolgen van dezen hagel voor het veld afwenden, demoedig uit, tevens smeekende om de heilrijke vervulling van wat het mirakel mij schijnt aan te duiden.’ Terwijl 's konings vrome moeder zich met haar gevolg naar de kapel begaf, werd er hevig geklopt aan de voorpoort van het stift; een renbode uit het leger, vraagde gehoor, en de nieuwsgierigheid van mathilde was ditmaal sterk genoeg om haar de voorgenomene gebeden te doen uitstellen, totdat zij de boodschap van den gezant zou hebben gehoord. Maar hoe veranderde niet hare gemoedsbeweging, toen zij die boodschap vernam! Het leger verslagen, de koning vermoord!! al hare wenschen verijdeld, al hare voorzeggingen averegts uitgekomen, al hare verwachtingen den bodem ingeslagen!! O wie beschrijft mathilda's leed! Krampachtig drukte zij, op het vernemen van dat hartverscheurende nieuws, willems zoon aan hare borst... | |
[pagina 333]
| |
‘Arme wees,’ riep zij uit, ‘arme verlatene kleine, ween, ween nu vrij! De hoop van Holland is vergaan! de kroon van het rijk is gevallen, de bloem van Neerlands jongelingschap is afgerukt. En ik rampzalige, die zoo vroeg mijn' echtgenoot moest missen, moet ik nu ook mijn' dierbaren zoon beschreijen! Helaas! deze beide geliefden zijn, zonder met de kerkgeregten bediend te zijn geworden, als slagtoffers der wraak gevallen. O dat ik mijn' floris niet hadde overleefd! O dat ik slechts vóór willem ten grave ware gedaald!’ In dezer voege gaf de diep bedroefde vrouw, aan haren verscheurden boezem lucht, terwijl een tranenvloed uit hare oogen stroomde. Inmiddels rende de boodschapper naar Rijnsburg voort, en naar Delft. - Ada ontving de verpletterende tijding met diepe droefenis, maar met eene onderwerping aan des hemels wil, hare geestelijke waardigheid passende. - Richardis kon niet weenen. Zij sloeg de handen ineen, en riep uit, ‘waar waren de knechten van willem! waar bleven de strijderen dat zij hunnen koning niet hielpen! Verdiend is de neerlaag des legers, daar zoo veel mannen den eenen voornaamste niet reddeden! Bode, ik twijfel aan de waarheid van uw verhaal!’ - Helaas had maar de jonkvrouwe met reden getwijfeld! maar spoedig bevestigde de terugkeer van de vijf Delftenaren, die ontkomen waren, en niets dan hunne banier medebragten, de verschrikkelijke waarheid, aan welke, door de drie mannen van Dordrecht, die over Delft huiswaarts keerden, (het | |
[pagina 334]
| |
overschot hunner stadgenooten, die opgetrokken waren) nog grooter zekerheid werd bijgezet. - Algemeen was de droefheid en de rouw in Holland; elk huisgezin bijna, miste een van deszelfs leden, en alle voelden diep het gemis van den beminden Opperheer. Spoedig waaide het gerucht van de nederlaag bij Hoogwoude en van 's konings dood naar Duitschland over, en verspreidde daar eene algemeene ontsteltenis; de rust, welke nu na zoo veel strijden herboren was, en gevestigd scheen, stond, meende men, op het punt van weder gestoord te worden, en wie nu tot hoofd des rijks zou verkoren worden, was eene vraag, die kwalijk op te lossen scheen. Paus alexander was verbaasd, toen hij de schrikwekkende tijding hoorde, hij vereerde de nagedachtenis van den, ook door hem, hooggeschatten vorst, en bepaalde veertig dagen aflaat van zonden, voor ieder, die voor de ziel van koning willem, zoo dikwijls, waar, en wanneer dit voegzaam geschieden kon, het onze vader en de engelengroet opzeggen zoudeGa naar eind(116). Maar laten wij elizabeth, de echtgenoot, en sicco kammingha, den vriend des afgestorvenen, niet vergeten. De koningin was naar Brunswijk op weg en tot bij Spiegelberg genaderd, toen de aan haar afgezondene wapenheraut haar ontmoette. ‘Wat nieuws?’ riep sicco hem vragender wijze toe, zoo ras hij hem op zekeren afstand bespeurde: ‘Wat nieuws? is er gestreden? zijn de Vriezen geslagen? Heeft het de koning wél?’ - ‘Er is gestreden,’ antwoordde de nu genaderde heraut, | |
[pagina 335]
| |
met een gelaat, waarop de diepste smart geteekend stond: ‘er is een leger verslagen, maar dat der Vriezen niet; de koning heeft het mogelijk wél; hij rust, - maar in zijn graf.’ - ‘Wat zegt gij!’ riep sicco verbaasd. - ‘Verklaar u.’ beval elizabeth; en de bode ontvouwde de omstandigheden en de verschrikkelijke gevolgen van den strijd. Als versteend van droefenis, zat elizabeth daar, geen traan ontsprong haar oog; geene zucht ontsnapte aan haren boezem. Sicco sloeg zich voor het hoofd, en riep als buiten zich zelven uit. ‘Moest gij zóó sneven, edele, moedige held! Niet als een man, die het zwaard kan voeren, maar als een kind, ter zelfverdediging onbekwaam! Moest gij geslagt worden; zonder nut, zonder roem, onder moordenaars handen bezwijken! O waarom was uw trouwe sicco niet bij u, hij zou u beschermd hebben, of met u gevallen zijn! En niet genoeg, dat uwe trouwelooze volgelingen u in het gevaar begaven, uw lijk zelfs hebben zij verlaten; zonder hunnen heer, hetzij dan levend of dood, keerden zij huiswaarts terug!! Ellendigen! te regt heeft u de vijand vervolgd en verslagen. Ha! van al die dienden, zijn alleen degenen, die teylingen straften, eere waard. En gij, vervloekte verrader, vrij vare uwe zwarte ziel ter helle, vrij worde uw lijk door honden en raven verscheurd! Rampzalig Duitschland, rampzalig Holland! Rampzalige weduwe, en vaderloos kind!!’ Nu ontsprong een vloed van tranen, sicco's aan schreijen zoo weinig gewende oogen, en | |
[pagina 336]
| |
zelfs de liefkozingen van zijne agnes waren niet in staat hem tot bedaren te brengen. Eindelijk nam elizabeths moedig karakter de overhand over het nederbuigende gevoel van haren druk. ‘Op!’ riep zij, ‘mijne knechten, op! - terstond naar Holland teruggekeerd, - ben ik geene echtgenoot meer, ik ben nog moeder; moeder en vader te gelijk over mijn kind! Ik moet mathilda van hare zorgen ontlasten, ik moet het graafschap voor mijn' floris behouden. Op, dralen wij niet langer noodeloos hier!’ - Kammingha gaf terstond de vereischte bevelen tot het voortzetten der reize: maar met gansch andere gemoedsbewegingen dan den vorigen dag, en in eene geheel andere rigting, ging het gezelschap op weg. - Behoef ik de aankomst te Leyden, het intreden in het doodsche verblijf aldaar, en de eerste ontmoeting tusschen elizabeth en haar kind; of tusschen de koningin en mathilda, of ada, of richardis te beschrijven? mij dunkt neen; want welk gevoelig hart zal zich niet een beter begrip van die ontmoetingen maken, dan ik door woorden zou te weeg brengen kunnen! Aan mijne lezers zij het overgelaten zich overeenkomstig met hun gevoel, eene voorstelling te maken van wat ik niet naar eisch kan beschrijven. - Geene zorg voor het dierbaar overschot eens geliefden, geene begravenisplegtigheden, of iets dergelijks, bood eenig verzet van gedachten aan de treurende hofbewoners aan; vlijtig ter kerk te gaan en missen voor de rust van willems ziel te hooren lezen, was al wat men vermogt. Floris van Holland werd uit | |
[pagina 337]
| |
het leger geroepen, om de voogdijschap over willems zoon te aanvaarden; hij nam die taak op zich, en bragt, in zijne hoedanigheid als bestierder van het graafschap, weldra den oorlog met het Sticht, en de oneenigheden met de gravin van Vlaanderen ten einde. - Sicco kammingha, wars van het leven aan een hof, waar alles hem zijn' droevig omgekomenen vriend herinnerde, en het beheer van zijne eigene bezittingen ongaarne lang in vreemde handen willende laten, nam na verloop van eenige weken zijn afscheid van elizabeth. Agnes, hoezeer ook aan de koningin gehecht, moest pligtshalve wel haren echtgenoot volgen. Treurig was het vaarwel, dat de beide vriendinnen elkander zeiden; maar allengs overwon het geluk, dat de vrouw van Ameland smaakte in het bijzijn van haren echtgenoot, de droefheid van hare scheiding van willems weduw. Sicco zette zich met zijne agnes op het vaderlijk erfgoed neder, en bragt daar, door zijnen meer verlichten geest, veel bij tot de beschaving zijner landgenooten. Door zijne onbekrompene milddadigheid maakte hij die veel gelukkiger, dan zij te voren geweest waren; en door zijne gemeenzaamheid won hij aller hart. Aan de kinderen, die hem zijne agnes schonk, boezemde hij zijne vrome beginselen, benevens zijn' afschuw van dweeperij en priesterlisten in; eerlijk en opregt gelijk hij zelf was, leerde hij ook zijne kinderen wezen; en het verwaarloosde kasteel op Ameland, door zijne zorg hersteld en in orde gebragt, werd binnen korte jaren beroemd als een der aangenaamste verblijven, waar deugd en | |
[pagina 338]
| |
eensgezindheid woonden, en elke vreemdeling, die er kwam, met gulle gastvrijheid ontvangen werd. Sicco leefde op die wijze gelukkig voort, en lang genoeg, om kennis te dragen van het wedervinden van koning willems lijk. Graaf floris V, 's vorsten zoon, na onder verschillende voogden gestaan te hebben, zelf het bewind in handen krijgende, toen hij zeventien jaren oud was, verlangde grootelijks zich op de Westvriezen over den dood zijns vaders te wreken. De gelegenheid daartoe bood zich eerst tien jaren later, in 1282, aan, maar toen ook streed floris met zoo veel voordeel, als zijn vader het met nadeel gedaan had. Tot bij Hoogwoude genaderd, rustte de ouderlievende zoon niet, eer hij willems begraafplaats wist. Een oud man wees hem die aan; toen werd het gebeente opgedolven en in eene prachtige kist gelegd. Sicco van het voorgevallene verwittigd zijnde, verzelde het gewijde overschot van den geliefden heer, tot binnen Utrecht, waar eene plegtige lijkdienst ter eere van 's konings nagedachtenis werd gevierd, en ging zelfs mede naar Middelburg, waar floris verkoos de begravenis plaats te doen hebben. Te Middelburg zag kammingha nog eens den nu ook ouden herman weder. Zij erkenden elkander, niettegenstaande de verandering, welke de jaren in hunne gelaatstrekken hadden te weeg gebragt, en vonden genoegen in het herdenken van, en spreken over den verledenen tijd. - Na weinige dagen keerde de heer van Ameland naar zijn kasteel terug, sleet daar nog eenige genoegelijke jaren, en stierf eindelijk op den dag, die ook de laatste was van de dertiende eeuw. |
|