dit te zeggen, want zij was van de droevige waarheid reeds genoeg overtuigd. Zij bleef op den gemelden dag stil, wel nu en dan binnensmonds sprekende, als of zij bad; wel nu en dan meer hoorbaar den naam van fredrik noemende, maar over het algemeen zoo rustig, dat wij ons, zelfs tegen het gevoelen van den dokter aan, met eenige hoop begonnen te vleijen. Dit duurde zoo voort tot omstreeks acht ure des avonds; toen vraagde zij iets te drinken, karolina gaf het haar, terwijl D. en mijne vrouw en ik bij haar bed stonden. Zij rigtte zich met onze hulp een weinig op, nam het kopje met eigene handen aan en dronk het ledig. Daarop zag zij ons alle beurtelings vriendelijk aan, en legde zich neder. Alles bleef weder stil, een kwartier misschien daar na, hoorden wij haar een paar malen flaauwelijk zuchten - wij openden de gordijnen van het ledekant - en zagen, dat zij ontslapen was. - Verwacht nu niet van mij, Mevrouw, dat ik u het toen volgende treurtooneel afschetse, en u een denkbeeld trachte te geven van onzer aller smart. Gij de hartvriendin van de dierbare overledene hebt haar in al hare waarde gekend, gij zult dus wel begrijpen wat ik lijde, nu ik te gelijk bij haar graf en bij dat van mijnen broeder ween. Haar man is troosteloos, zoo ook karolina, ik moet alles beredden wat er te doen valt - God weet hoe mij die droeve bemoeljingen het hart verscheuren. Heden avond is het stoffelijk overblijfsel van mijne onvergetelijke zuster in de doodkist ge-