ten....’ ‘Dat briefje’ zeide mijn oom, haar in de rede vallende, ‘gewaagt slechts van den slag bij Quatre bras op den 16, maar deze nacourant meldt, dat het onder God's zegen den geallieerden op den 18 bij Waterloo gelukt is, den vijand geheel ten onder te brengen!’ - ‘En weet gij dan nu ook iets van mijn' broeder’ vraagde zij. Het antwoord was ontkennend, dit scheen emilia ongerust te maken. Zij gaf daarvan iets te kennen, haar man poogde haar te doen begrijpen, dat fredrik onmogelijk den tijd kon gehad hebben om te schrijven, bij al de drokte die de zege zelfs, en misschien wel het vervolgen des vijands, moest veroorzaakt hebben, en verzocht haar teederlijk zich niet te verontrusten, en zoo het genot van de vreugde, die zij toch zeker gevoelen moest over het heil des Vaderlands te verbitteren. Zij beloofde haar best te zullen doen, om bedaard te blijven, maar ik bemerkte duidelijk toen ik weder alleen met haar was, dat hare gedachten gedurig met haren broeder bezig waren. Op haar verzoek, las ik haar de nacourant voor, zij ontroerde zigtbaar, toen ik de woorden uitspraak: ‘Ook is het verlies aan de zijde der bondgenooten, aller aanmerkelijkst!’ - ‘O God!’ riep zij uit, hare handen zamen vouwende: ‘mogt mijn fredrik gespaard zijn gebleven!’ - Toen ik haar een uur genoegzaam daarna verliet, kwam willem P., hij bevestigde de goede tijdingen omtrent den slag, maar wist ook niets